Spanje krijgt 'Aznar-economie'
Door onze correspondent STEVEN ADOLF
MADRID, 10 MAART. De vele privatiseringen en fusies bezorgden in Spanje vele vrienden van
premier Aznar topfuncties in het bedrijfsleven. Een bedenkelijke concentratie
van macht, klaagt de oppositie. De regering stelt daar tegenover dat het 'echte
professionals' betreft.
Een raad van elf in het carnaval van de financiële macht. Elf vrienden
van de minister-president, goed voor biljoenen peseta's, zeventig procent
van de kapitalisatie op de beurs van Madrid.
In de campagne voor de landelijke verkiezingen in Spanje die komende zondag
worden gehouden raakt de socialistische oppositie niet moe te verklaren dat
de Spanjaarden een oor wordt aangenaaid door een nieuwe kliek aan economische
mandarijnen. De golf aan privatiseringen, fusies en overnemingen die de afgelopen
jaren over de Spaanse markt spoelde heeft tot een bedenkelijke machtsconcentratie
geleid, zo luidt de boodschap. Bedenkelijk, omdat de macht in de nieuwe megabedrijven
die de Spaanse economie bestieren in handen is van een hecht vriendenkliekje
van de conservatieve premier José María Aznar. En bedenkelijk
ook, omdat er van een werkelijk concurrentie vaak geen sprake is.
Met gepaste trots werd de afgelopen jaren gevierd dat menig Spaanse onderneming
door privatiseringen, fusies en overnemingen weer een woordje mee kan spreken
op Europees niveau. De banken Banco Central Hispano en Santander fuseerden
tot de nieuwe kolos BSCH, op de voet gevolgd door de Banco Bilbao Vizcaya
en de voormalige staatsbank Argentaria in BBVA. Het voormalige staatsbedrijf
Telefónica groeide uit tot een van de machtigste telecommunicatie-bedrijven
op het Zuid-Amerikaanse continent. Ex-staats sigarettenmaker Tabacalera fuseerde
met de Franse collega's in de nieuwe tabaksproducent Altadis.
Het gevoel van trots dat Spanje weer een woordje meespreekt op internationaal
terrein wordt niettemin door menigeen getemperd door nieuwe zorgen over dreigende
machtsconcentraties in het bedrijfsleven. De vrije markt loopt gevaar, zo
luidt het verkiezingsparool van de socialistische PSOE, en de hoofdschuldige
is de conservatieve minderheidsregering en in het bijzonder premier Aznar.
In socialistische kring gaat daarbij de volgende grap de ronde. Als de
gemiddelde Madrileen opstaat en het licht aan doet begint de electriciteitsmeter
van het geprivatiseerde energiebedrijf Endesa te tikken. Endesa-bestuursvoorzitter
is Rodolfo Martín Villa, politiek vrindje van Aznar. De auto naar het
werk rijdt op benzine van het geprivatiseerde Repsol van de door Aznar benoemde
bestuursvoorzitter Alfonso Cortina. Op kantoor volgt een telefoontje (Telefoníca,
bestuursvoorzitter Juan Villalonga, schoolvriend van Aznar) om een ticket
te bestellen bij Iberia (in proces van privatisering, bestuursvoorzitter Xavier
de Irala, benoemd door Aznar). Voor de betaling kan worden gekozen uit de
spaarbank Caja Madrid (president Miguel Blesa, oud-collega Aznar) en de nieuwe
bankgigant BBVA die over twee jaar wordt voorgezeten door Francisco González,
de door Aznar benoemde man die de staatsbank Argentaria naar de beurs bracht.
Van regeringswege wordt de kritiek niet ontkend maar de vrienden van Aznar
zijn goede ondernemers, zo wordt gezegd. ,,Alle bestuursvoorzitters waren
mensen afkomstig uit het bedrijfsleven. Professionals die in staat zijn de
bedrijven in korte tijd om te zetten in multinationals'', verklaarde vice-premier
Rodrigo Rato, die als minister van financiën en voormalig grootondernemer
zelf een stevige vinger in de pap heeft gehad bij de benoemingen.
Moeilijker heeft de regering het evenwel met een ander argument van de
oppositie: veel bedrijven zijn weliswaar geprivatiseerd, maar van een werkelijke
concurrentie met de daarbij behorende prijsvorming is geen sprake. ,,Het is
nodig dat de markten werkelijk geliberaliseerd worden'', aldus economisch
woordvoerder en voormalig minister Juan Manuel Eguigaray. ,,De electriciteitsmarkt
is volledig afgeschermd door twee ondernemingen, in olie en gas bepalen vier
bedrijven de prijzen en in de telecommunicatemarkt wordt het lokale, niet
mobiele telefoonverkeer nog steeds door Telefónica beheerst.''
De afgelopen vier jaar heeft de regering Aznar in totaal 43 staatsbedrijven
naar de markt gebracht. Daarbij werd een bedrag van bijna 56 miljard gulden
op de markt gebracht. De oppositie is niet van zins de privatisering terug
te draaien of stop te zetten. Wel heeft oppositieleider Almunia een speciale
belasting voorgesteld die de winst van de voormalige staatsbedrijven af moet
romen. De extra inkomsten moeten worden gebruikt voor sociale uitgaven. Daarnaast
heeft de partij aangekondigd het gebrek aan concurrentie aan te willen kaarten
bij de betrokken instanties van de Europese Unie om zo de markten open te
breken.
De wedijver wie zich straks als de meest liberale verdediger van de vrije
markt op de borst mag slaan wordt onderwijl met gepast wantrouwen bekeken
door vooral de jongere generatie Spanjaarden. Tot dusver werden niet alleen
staatsbedrijven, maar ook banken, uitgevers en televisiestations immers schaamteloos
ingezet in het schaakspel rond de politieke macht. Met het openbreken van
de markten en de vorming van multinationale bedrijven komt hier wellicht een
einde aan, zo luidt de hoop.
Het aardigste voorbeeld van dit laatste is wellicht beursfonds nummer een,
Telefónica. Onder leiding van de flamboyante Juan Villalonga,tennisvriend
van premier Aznar, maakt het telecommunicatiebedrijf de afgelopen jaren een
wilde tijd door. Menig analist heeft zo zijn bedenkingen bij de snel wisselende
allianties en strategieën die door Villalonga werden doorgevoerd. De
bestuursvoorzitter bedeelde zichzelf en honderd andere topmanagers bovendien
nog eens met een extra bonus van 400 miljoen gulden in de vorm van stock-opties,
een zaak waar tot aan de Spaanse bisschoppen-vergadering schande over werd
gesproken. Maar Telefónica draait dapper mee in de algehele euforie
op het gebied van de telecommunicatie en wist de afgelopen twee jaar zijn
beurswaarde meer dan te verdubbelen.