Hoe de
NS zelf een vrije markt voor hun spoorbouw geschapen hebben; De tijdige
bekering van een monopolist
Door Frank van Empel
Spoorbouw was tot nu toe een monopolie van
de NS. Op de hielen gezeten door Europese regelgeving, en om enige greep
te houden op de ontwikkelingen, hebben de NS hun monopolie nu zelf
opgesplitst. Reconstructie van een privatisering in eigen regie, gezien
door de ogen van de man die het moest organiseren.
Monopolisten zijn vet en traag. Ze zijn niet gewend om zich te meten met
concurrenten en wentelen zich niet zelden in zelfgenoegzaamheid. De
globalisering van de economie maakt hardhandig een eind aan deze op het
eerste oog comfortabele positie van veel monopolisten. Het vrije verkeer
van goederen, diensten en kapitaal binnen de vijftien landen van de
Europese Unie (een interne markt van 371 miljoen consumenten) maakt het
op papier mogelijk dat buitenlandse concurrenten het domein van de
nationale monopolist betreden. Allerlei beschermende regels belemmeren
deze concurrentie van buiten echter nog. Maar ook daaraan wordt vanuit
Brussel in rap tempo een einde gemaakt. Zo schreef Brussel bijvoorbeeld
voor dat er een scheiding moet worden aangebracht tussen de
infrastructuur en de exploitatie van spoorwegen. De infrastructuur
blijft in handen van de overheid, maar de exploitatie van treindiensten
hoeft niet meer het alleenrecht van de Nederlandse Spoorwegen (NS) te
zijn.
Eenzelfde onderscheid kan ook worden aangebracht bij allerlei
nutsvoorzieningen. De leidingen voor elektriciteit, water, tv (kabel) en
telefoon kunnen in handen van de gemeenschap blijven, maar de
exploitatie van de via die leidingen aangeboden diensten kan door
diverse met elkaar concurrerende commerciële bedrijven
plaatsvinden.
Vanuit Brussel werd ook gedecreteerd dat openbare werken en diensten van
enige omvang op Europees niveau openbaar moeten worden aanbesteed. De
betreffende richtlijnen worden nog niet in alle landen in dezelfde mate
uitgevoerd. Van alle richtlijnen die sinds 1985 (het begin van het
interne-marktproject) zijn uitgevaardigd wordt nog maar 61 procent
overal toegepast. Toch zullen alle Europese bedrijven en werknemers op
den duur moeten geloven aan meer concurrentie. Ze doen er daarom
verstandig aan om zichzelf al vast op die situatie voor te bereiden.
Nederland loopt voorop waar het gaat om de toepassing naar letter en
geest van Europese regelgeving. Begin jaren negentig werd er tussen
overheid en NS stevig gediscussieerd over het uit de NS halen van de
eigendom van de infrastructuur, zeg maar: de spoorlijnen. Volgens de NS
kon je de drie produktiemiddelen - personeel, materieel en
infrastructuur - onmogelijk splitsen. Die drie produktiefactoren hoorden
bij elkaar als hoofd, romp en ledematen bij een menselijk lichaam.
Een commissie onder voorzitterschap van Rabo-topman Herman Wijffels was
het hier niet mee eens. Die vond dat er onder bepaalde condities best
over splitsing van activiteiten gesproken kon worden. Als referentie
werd verwezen naar Zweden en het Verenigd Koninkrijk, waar een
dergelijke scheiding al tot stand was gebracht. De NS beseften dat er
geen houden meer aan was en startten in 1992 zelf het project Sporen
naar '96, om alvast te anticiperen op een scheiding van
produktiemiddelen, internationale concurrentie en de consequenties die
dat heeft voor de eigen organisatie.
In Amersfoort werden sessies georganiseerd waar zo'n duizend NS'ers per
tent werden vergast op chips en bier en werden toegesproken door de
nieuwe president-directeur Rob den Besten. De Nederlandse Spoorwegen
werden opnieuw gedefinieerd als vier kernbedrijven die ieder voor zich
winstgevend moesten zien te worden: NS Reizigers, NS Cargo, NS Vastgoed
en NS Stations. Daarnaast hadden de NS een eigen
infra(structuur)-bedrijf en twee dochterondernemingen: Strukton
(nieuwbouw, met name civiel) en ElectroRail (nieuwbouw, met de nadruk op
elektrotechniek). Geheel in lijn met de opvattingen van Brussel en de
commissie-Wijffels werden deze drie spoorbouwbedrijven niet gerekend tot
de kernactiviteiten.
NS Infra trad op als hoofdaannemer voor storing, onderhoud en
vernieuwing. Strukton, ElectroRail en de marktpartijen Volker Stevin
(met dochter Railbouw) en NBM-Amstelland (met dochter Van Welzenes)
traden op als onderaannemers, die het uitvoerende werk voor hun rekening
namen. Dat was de situatie eind 1992.
In lijn met de algemene trend naar meer concurrentie in Europa toonden
de NS zich bereid om de monopolieposities van hun drie
spoorbouwbedrijven op te geven. De NS wilden echter wel actief blijven
in de Nederlandse spoorbouwmarkt, die goed is voor zo'n 3 miljard gulden
omzet per jaar. De toenmalige directeur exploitatie bij NS Infra, ir.
Jaap Schouten, werd vrijgesteld om het veranderingsproces te leiden.
Zijn opdracht luidde kort maar krachtig: zorg dat er op 1 januari 1996
een winstgevende maatschappij voor de bouw en het onderhoud van de
infrastructuur staat. Gedurende zijn loopbaan bij NS vervulde hij een
groot aantal managementfuncties, waarin hij de praktijk van de
uitvoering leerde kennen. Zowel binnen de Infra-organisatie als bij de
gebruiker ervan: het vervoerbedrijf. Schouten wist daardoor uit ervaring
waar er inefficiënt werd gewerkt en hoe de produktiviteit verhoogd
kon worden. Maar ook dat de prikkel om te verbeteren ontbrak. En die
prikkel was de ,,hete adem'' van de concurrentie.
Meteen in het begin formuleerde Schouten een doelstelling voor de
produktiviteitsverbetering die hij wilde bereiken. ,,Met 50 procent zou
ik duidelijk mijn hand overspelen'', zegt hij. ,,Als je op enkele
procenten gaat zitten gebeurt er niets fundamenteels.'' Twintig procent
was haalbaar en ook ,,veranderkundig'' een goede target, vond hij.
Schouten probeerde eerst inzicht te krijgen in de kostenstructuur.
Toekomstige spoorwegexploitanten moeten straks een bepaalde
gebruiksheffing gaan betalen: de huurprijs voor spoorlijnen. Om te weten
welke prijs daarvoor gerekend kan worden, moet je eerst goed inzicht
hebben in alle kosten die je maakt. Dat inzicht was niet makkelijk te
krijgen. ,,De NS was één kluwen'', zegt Schouten in NS
Hoofdgebouw III, bijgenaamd: de inktpot. ,,Ik wilde alle kosten
zichtbaar maken die betrekking hebben op de infrastructuur, maar
ontdekte dat een groot deel van die kosten nogal versluierd is. Veel
gebouwen en de gebruikswaarde van grond stonden elders bij de NS op de
balans en datzelfde gold voor zo'n 300 miljoen gulden aan rentekosten.
,,Ik heb dus nogal wat tijd moeten besteden aan het zoeken naar de
kosten. Het zicht daarop was belangrijk om überhaupt te weten hoe
je winstgevend kunt worden.'' Maar wat is ,,winst'' in een
monopolistische en budgetgestuurde organisatie, waar kosten en
opbrengsten per definitie gelijk zijn? Een organisatie bovendien waar
prijsverhoging wordt beschouwd als het enige middel om winst te maken.
Schouten realiseerde zich twee dingen: de overheid verwacht van
concurrentie geen prijsverhoging, maar een prijsverlaging. En: de
opbrengsten zullen uiteindelijk bepaald worden door wat de markt
toestaat. Uiteindelijk was de oplossing voor dit vraagstuk simpel:
verricht een externe benchmarking - een onderzoek bij de best
presterende concurrenten - naar wat als kostenniveau acceptabel is.
Bepaal een redelijke winstmarge voor de branche en per saldo houd je als
best guess het opbrengstenniveau over.
De benchmarking leidde uiteindelijk tot de conclusie dat NS in het
uitvoerend apparaat 15 procent moesten besparen en in sommige
overhead-activiteiten zelfs 50 procent. Per saldo moesten 800
arbeidsplaatsen van de 4.400 geschrapt worden. Het vingertoppengevoel
van Schouten (20 procent kostenbesparing) bleek dus nog niet zo slecht.
Deze inzichten legden vervolgens de basis voor het businessplan van de
nieuwe werkmaatschappij. Maar dat was louter instrumenteel.
,,Veranderkundig'' (een term die Schouten vaak gebruikt) was er meer
voor nodig om de organisatie in beweging te brengen.
Het fundament voor de hele operatie, zo ontdekte Schouten, was een
heilig geloof in de mogelijkheid en het nut van concurrentie. ,,Voor mij
had het ook met een gevoel van eigenwaarde te maken'', zegt hij. ,,Als
op verjaardagsfeestjes je werk ter sprake kwam, was de reactie vaak:
jouw salaris wordt voor de helft door mij betaald. Door van de spoorbouw
een winstgevende commerciële activiteit te maken kon ik laten zien
dat wij niet alleen geld toegestopt krijgen, maar dat we er ook zelf
voor moeten werken. Dat argument had voor mij nogal emotionele
betekenis. Ik had het gevoel dat het kon en dat het moest.'' Schouten
ging eerst de discussie aan met het topmanagement van zijn organisatie.
Daarna drong hij verder door in de organisatie. ,,Rationeel was ik
overtuigd van de voordelen van concurrentie en het vrijwillig opgeven
van onze monopoliepositie'', zegt Schouten. ,,Mijn probleem was: hoe
krijg ik het over de Bühne? Dat is, zo blijkt nu, vooral een
kwestie van eindeloos blijven uitleggen en herhalen.''
Het personeel en de vakbonden lieten zich moeizaam overtuigen. Schouten:
,,We doen ons werk toch goed, zeiden die.'' Schoutens mededeling dat er
20 procent op kosten kon worden bespaard kwam dan ook aan als een
donderslag bij heldere hemel. Temeer daar zijn eigen personeel ook wel
wist dat zeventig procent van de onderhoudskosten bestaat uit
personeelskosten. Er stonden dus banen op het spel. En dat is een
mededeling waar je elke vakbondsman mee op scherp krijgt. Tweederde van
het personeel is lid van een bond.
Zonder ingrepen zou de werkgelegenheid óók op de tocht
komen te staan, wierp Schouten tegen. De NS zouden hun dominante positie
op de Nederlandse markt nog wel kunnen verdedigen, maar niet eindeloos.
Zeker niet in een markt die in beweging komt. In zo'n situatie is de
aanval de beste verdediging. Het monopolie zou er sowieso aan gaan,
aldus Schouten. Je kunt dan beter het mes in eigen vlees zetten dan
afwachten tot de politiek het doet. Je kunt dan in elk geval zelf
bepalen waar je het mes steekt en hoe diep.
Volgens organisatieadviseur Johan Bontje van Boer & Croon Management
Consultants, die het hele proces heeft begeleid, vereist het veel moed
om vrijwillig je eigen monopoliepositie op te geven. Bontje: ,,Van de
andere kant is het vanuit strategisch oogpunt onverstandig om een
stelling te verdedigen waarvan je bij voorbaat weet dat je die op
langere termijn toch moet opgeven.''
Bij NS Infra zaten opdrachtgever en aannemer vanouds in
één en hetzelfde huis. Dat kwam de efficiëntie niet
ten goede. Zeker niet omdat er ook nog sprake was van een monopolie. In
zo'n situatie heeft de opdrachtgever de neiging om ondoelmatige
opdrachten te geven aan de aannemer om de mensen die in dienst zijn
bezig te houden. Een situatie zoals vroeger in Oost-Europa gebruikelijk
was.
Om de doelmatigheid te vergroten werden de rollen van opdrachtgever en
aannemer in 1994 uit elkaar gehaald. Railinfrabeheer werd beheerder van
de infrastructuur en opdrachtgever, terwijl NS Infra Services ging
optreden als hoofdaannemer storing, onderhoud en vernieuwing. Schouten
werd voorzitter van de groepsdirectie van Infra Services. Een groep die
bestond uit elf bedrijven. ,,Door de splitsing van de rollen van
opdrachtgever en aannemer creëerden we een zakelijke spanning en
meer creativiteit'', zegt Schouten. ,,Een zakelijke aannemer houdt zijn
mensen niet bezig, maar zoekt naar renderend werk.''
Om de kosten te drukken, de concurrentiekracht te vergroten en
marktconform te presteren werd het personeelsbestand met de al eerder
genoemde 800 mensen ingekrompen. NS Infra Services stond daarmee meteen
goed op de rails. ,,Al in het eerste jaar waren de winstvooruitzichten
uitstekend'', zegt Schouten.
Deze gunstige financieel-economische situatie, alsmede politieke en
marktontwikkelingen waren voor de raad van bestuur van NS reden om in
1995 een tempoversnelling door te voeren. Een aantal marktpartijen was
zich al aan het instellen op een nieuwe situatie met concurrentie in de
spoorbouw. Dat ,,warmlopen'', zoals Schouten het uitdrukt, ging
voortvarender en sneller dan de NS tot dan toe verwachtten. Bovendien
ging het paarse kabinet-Kok steeds intensiever de mededinging
(concurrrentie) bevorderen. Zo nam de overheid bijvoorbeeld het
initiatief tot het openbreken van het monopolie van VSN Groep, die het
leeuwendeel van de stads- en streekvervoermarkt in handen heeft.
De volgende slag werd door de raad van bestuur van NS medio 1995 bekend
gemaakt: het aannemingsbedrijf NS Infra Services zou in drieën
worden gesplitst, als voorbereiding op verkoop van een deel van de
spoorbouwactiviteiten. De helft van NS Infra Services werd samengevoegd
met de NS-dochter Strukton en een deel van ElectroRail. Dit
spoorbouwbedrijf zou in de toekomst onderdeel blijven uitmaken van het
NS-concern, zo kondigde de raad van bestuur aan.
Dertig procent van Infra Services zou samengaan met een deel van
ElectroRail en worden verkocht aan 'preferred partner' Volker Stevin. De
resterende twintig procent van Infra Services, zo maakte de raad van
bestuur van de NS in 1995 bekend, zou naar 'preferred partner'
NBM-Amstelland gaan. Als die tenminste bereid waren daarvoor geld op
tafel te leggen. Door deze operatie zouden drie volwassen nieuwe
marktpartijen ontstaan die alles kunnen op het gebied van spoorbouw:
één binnen de NS en twee daarbuiten.
De invoering van de aangekondigde structuurwijziging nam veel tijd in
beslag. ,,Het splitsen en fuseren van drie bedrijven is complex in een
omgeving waar de treinen elke dag veilig moeten blijven rijden'', zegt
Schouten. De belangrijkste factor was echter een ,,veranderkundige''.
Schouten: ,,Hoe vertel je een organisatie die net draait, die pas
gesaneerd is en die de boodschap heeft meegekregen 'we gaan ervoor', dat
zij voor een deel verkocht wordt. En dan ook nog aan een onderaannemer.
Dat is niet makkelijk. Dat was de grootste krachtproef waar ik voor
gestaan heb, omdat mijn integriteit in het geding was en het concept
gebaseerd is op een visie die niet bewezen kan worden, die alleen vanuit
overtuiging kan worden overgebracht.''
Het belangrijkste argument voor de verkoop van delen van NS Infra
Services aan de ,,onderaannemers'' Volker Stevin en NBM-Amstelland was
dat deze verkoop direct een stabiele marktsituatie geeft die per saldo
volgens Schouten ,,voor alle mensen in de branche de beste bescherming
biedt''. De afgelopen maanden werd er intensief onderhandeld tussen de
NS, Volker Stevin en NBM-Amstelland. Die onderhandelingen namen veel
tijd in beslag omdat er grote economische en sociale belangen mee
gemoeid zijn. Eén complicerende factor was dat de te verkopen
bedrijven pas vanaf 1996 (de daadwerkelijke splitsing van Infra
Services) bestaan en dus nog geen historie (track record) hebben. Het
verkrijgen van inzicht in de marktpotentie van de NS-onderdelen bij de
kopers duurde daardoor langer dan bij veel andere overnames het geval
is.
Complex was ook dat er tegelijkertijd ook nog onderhandeld moest worden
met zeven vakbonden over een branche-CAO, die geheel nieuw van opzet is.
Schouten heeft tijdens het hele proces veel respect voor de
ondernemingsraad en de vakbonden gekregen, zegt hij. ,,Die hadden een
moeilijke boodschap te verkondigen aan hun leden: saneren en deels
verkopen. Ik heb geleerd dat het traditionele beeld dat vakbonden
moeilijk in beweging te krijgen zijn, niet altijd klopt. Zeker in ons
geval niet.''
Met de gisteren bekendgemaakte overgang van delen van het staatsbedrijf
NS naar de twee private ondernemingen zijn ongeveer 2.000
arbeidsplaatsen gemoeid. Daarmee ontstaan in één klap in
de Nederlandse markt drie all-round aannemers. Vanuit die positie hebben
de Nederlandse bedrijven een goed vertrekpunt om de concurrentie in
binnen- en buitenland aan te gaan, meent Schouten. Dat is onder andere
van belang omdat de megaprojecten Betuwelijn, HSL en Light Rail
(sneltramachtig materieel) aannemers uit heel Europa zal aantrekken.
Nederlandse spoorbouwers zullen alleen dan orders in de wacht kunnen
slepen als ze scherp kunnen concurreren.
NS Infra Services zal na een bestaan van slechts tweeëneenhalf jaar
worden opgeheven. Schouten: ,,Dat is eigenlijk te kort. Maar het belang
van het bedrijf en daarmee van de werknemers in de branche is er wel mee
gediend.'' De volgende opdracht voor Schouten ligt er dan al: zorg dat
de overgang naar een volledig vrije markt in 2000 ,,smetteloos''
verloopt.