Overzicht eerdere afleveringen
GRIEP & VERKOUDHEID
GRIEP
MALAISE
|
Als de neus loopt
Door WIM KÖHLER
Per dag haalt een rustig mens 17.000 keer adem. Met iedere ademteug komen
er honderden tot miljoenen bacteriën, schimmels en virussen mee
naar binnen.
,,Eén ingeademd virusdeeltje kan al een verkoudheid veroorzaken'',
zegt hoogleraar virologie dr. A.D.M.E. Osterhaus, ,,en dat niet ieder
virusdeeltje een infectie veroorzaakt, ligt aan de kracht van onze
afweer.'' Mond, neus en keel vormen door bouw, werking en aanwezige
afweermoleculen en -cellen een stevige barrière tegen vreemde
indringers.
Soms gaat het toch mis. Een volwassene lijdt jaarlijks gemiddeld driemaal
aan een luchtweginfectie. Kinderen zijn vaker verkouden, bijna continu
lijkt het soms, maar gemiddeld wel een keer of zes. Hun afweersysteem
heeft nog te weinig meegemaakt om adequaat op alle indringers te kunnen
reageren.
Mensen bij wie een onderdeel van de afweer niet meer in orde is, raken al
veel vaker geïnfecteerd. Bij aids-patiënten tast het HIV-virus
de functie van bepaalde afweercellen aan. Deze patiënten krijgen
schimmelinfecties in de mond, longontsteking en ooginfecties,
veroorzaakt door micro-organismen die bij gezonde mensen ook voorkomen
maar nooit problemen geven. Want niet alle micro-organismen zijn
gevaarlijk. Er leven miljarden bacteriën op onze huid en in mond-,
keel- en neusholte. Normaal gesproken reageert onze afweer er niet op.
Zij profiteren van ons en wij van hen. De eigen huidbacteriën
verhinderen bijvoorbeeld dat ziekmakende bacteriën zich er vestigen.
Bacteriën met de dreigende naam Staphylococcus aureus
bevolken bijvoorbeeld de meeste neuzen en produceren een vetzuur dat
andere bacteriën doodt.
De mens is een neusademend zoogdier en de
belangrijkste bescherming tegen infecties ligt in de neusholte. De
neusholte is veel groter dan de binnenkant van de uitwendige neus en
beslaat de ruimte tussen ogen en verhemelte tot bijna halverwege in het
hoofd.
De bescherming tegen ingeademde ongerechtigheden begint als de ingeademde
lucht bij de ingang van de neus een grove zeef van neushaartjes passeert.
Het begin van het neusgat is nog bekleed met vrijwel dode huidcellen,
waaruit de hele menselijke huid bestaat. Verder naar binnen ligt al snel
een vochtige huidlaag, met levende cellen, merendeels voorzien van
trilharen. Tussenliggende slijmcellen en uitmondingen van slijmklieren
zorgen ervoor dat over deze huid een slijmvlies ligt. Het buitenste
slijmlaagje is taaier dan het slijmlaagje direct op de huid. De
neusholten zijn zo grillig gevormd dat binnenstromende lucht
onmiddellijk begint te wervelen en daardoor intensief langs de
slijmvliezen strijkt. De slijmvliezen zijn er niet alleen om deeltjes
vast te kleven. Vlak onder de buitenste laag cellen is de huid van het
slijmvlies goed doorbloed. Ingeademde droge vrieslucht wordt snel
bevochtigd tot een relatieve vochtigheid van 98 procent en door
warmte-uitwisseling met het bloed zo snel opgewarmd dat de lucht al in
de keelholte tot zo'n 30 graden Celsius is verwarmd. Deze
airconditioning beschermt de kwetsbare longblaasjes tegen
vorstschade en uitdroging. Uit uitgeademde lucht wordt weliswaar warmte
en vocht teruggewonnen, maar toch verbruikt de neus dagelijks een halve
liter water.
Stof en micro-organismen _ alles groter dan 5 micrometer (een micrometer
is een duizendste millimeter) _ blijven in het slijmvlies vastzitten.
Kleinere deeltjes maken een kans te passeren en zelfs in de longen
terecht te komen. De meeste bacteriën blijven in de neus wel
steken, maar de honderdmaal kleinere virussen die meestal in
aerosolen in de lucht voorkomen, kunnen doorgaans dieper in de
keel komen. Veel gassen en vluchtige chemicaliën lossen in het
slijmvlies op, zodat ze niet allemaal onze longen beschadigen.
De trilharen in normaal bedrijf transporteren de slijmlaag met een
snelheid van een centimeter per minuut naar achteren. Daar slikken we
het slijm in, ongeveer een kopje per dag. In het maagzuur worden de
meegevoerde bacteriën, net als de meeste bacteriën die
overvloedig met onze voeding in de maag komen, onschadelijk gemaakt.
Beide neusgaten zijn bij normale inspanning niet gelijktijdig in gebruik.
De neuscyclus duurt bij de meeste mensen een uur of 7 à 8. In die
tijd zijn beide neusgaten ieder 3 à 4 uur achter elkaar in
gebruik. De luchtstroom in de neusholten wordt gestuurd door zwelling
van een van beide neusholten en door een soort klepje boven in de neus.
Maar of het nu door het linker- of het rechterneusgat is, voortdurend
komen er virussen en bacteriën binnen. Bacteriën kunnen niet
veel uitrichten zolang het slijmvlies niet door een virusinfectie is
aangetast. Virussen zijn pakketjes erfelijk materiaal, meestal met een
eiwitmantel, die voor hun voortplanting afhankelijk zijn van een
gastheercel. Bacteriën zijn zelfstandig levende eencelligen.
Virussen die een verkoudheid veroorzaken, vermenigvuldigen zich in de
cellen van het slijmvlies. Andere virussen gebruiken het slijmvlies
alleen als toegangspoort tot het lichaam. Viroloog Osterhaus:
,,Verkoudheidsvirussen veroorzaken meestal plaatselijk een lytische
infectie: ze vernietigen de cellen van het slijmvlies. De schade is te
vergelijken met een hele lichte schaafwond, maar de in slijm
achtergebleven celresten vormen een goede voedingsbodem voor
bacteriën, die daardoor na een virusinfectie vaak een
opportunistische infectie veroorzaken. Andere virussen, zoals het
mazelenvirus, komen ook via de luchtwegen binnen, veroorzaken vaak eerst
een lichte "verkoudheid', maar vestigen zich uiteindelijk elders in het
lichaam en veroorzaken daar ook de belangrijkste schade.''
Er zijn tegen de tweehonderd virussen die ergens tussen neus en longen
een infectie kunnen veroorzaken. Osterhaus: ,,Voor neusverkoudheid zijn
de rhinovirussen veruit de belangrijkste groep. Ze veroorzaken zeker de
helft van de verkoudheden en er bestaan ruim honderd verschillende
serotypen. Een infectie met het ene type biedt geen bescherming tegen de
volgende. En na een paar jaar kunnen we waarschijnlijk opnieuw
geïnfecteerd raken door een type waarvan we al verkouden zijn
geweest. Ze veroorzaken een milde infectie en er overlijden geen
overigens gezonde mensen aan een verkoudheid door rhinovirussen. Voor de
gezondheid zijn de rhinovirussen dus niet zo belangrijk, vandaar
misschien dat de virologie zich wat minder ermee bezighoudt. Er zijn
medisch gezien wel belangrijkere virussen. Maar economisch vormen
rhinovirussen wel een groot probleem, want veel mensen blijven thuis van
hun werk als ze verkouden zijn. Eerlijk gezegd weten wij virologen niet
hoe we de rhinovirussen kunnen bestrijden. Dus misschien moet ik wel
zeggen dat de bestrijding van de rhinovirussen het echec van de moderne
virologie is.''
Voor virologen is op het ogenblik weinig eer te behalen aan de
rhinovirussen. De weinige bestaande anti-virale middelen werken niet. En
een vaccin is niet te ontwerpen omdat het bij de huidige stand van de
techniek en wetenschap onmogelijk is één vaccin te
bereiden dat beschermt tegen honderd verschillende virussen.
Rhinovirussen zijn mensenvirussen die bovendien volledig op de
slijmvliescellen zijn gespecialiseerd, zodat er nauwelijks een proefdier
is te vinden waarin het virus aanslaat.
Een rhinovirus dringt een slijmvliescel binnen nadat het zich eerst heeft
gehecht aan een molecuul op het celoppervlak. Het belangrijkste
receptormolecuul heet ICAM-1. Losse ICAM-1-moleculen beschermen in
de reageerbuis gekweekte slijmvliescellen tegen virusinfectie. De losse
moleculen binden aan het virus, dat daardoor niet meer hecht aan
slijmvliescellen. Dit principe werkt alleen als de concentratie losse
ICAM-1-moleculen zeer hoog is. Die concentratie is in een patiënt
onbereikbaar en daarom zijn losse ICAM-moleculen mislukt als medicijn
tegen rhino-verkoudheid.
Osterhaus: ,,Verder mogen we verwachten dat als er een vaccin zou zijn,
het weinig zin heeft het in te spuiten. De afweer moet in de
slijmvliezen gelokaliseerd zijn. Een vaccin zal bij voorkeur in een
neusspray moeten worden toegediend. Met sprayvaccins wordt op het
ogenblik druk geëxperimenteerd, maar ze zijn in ontwikkeling tegen
virussen die ernstigere infecties veroorzaken.''
Bij de eerste reactie tegen virussen zet het lichaam middelen in die
tegen alle virussen werken. Interferon is een stof die een belangrijke
rol speelt in deze zogenoemde a-specifieke afweer. Een cel die door een
virus is geïnfecteerd, produceert interferon. Die stof beschermt
nabuurcellen tegen binnendringen door virus. Maar experimenten die ooit
zijn gedaan met een interferonspray hielpen niet tegen
verkoudheidsinfecties. Behalve interferon zijn er
natural-killer-cellen die ook bijdragen aan de a-specifieke
afweer. Ze vernietigen geïnfecteerde cellen, niet omdat er een
bepaald virus in zit, maar omdat een geïnfecteerde cel er anders
uitziet dan een gezonde.
Een ogenschijnlijk minder geavanceerde vorm van a-specifieke afweer is
snotteren, niezen en hoesten. In de buurt van een infectie produceren de
slijmcellen en -klieren veel snot, dat door hoesten en niezen sneller
wordt afgevoerd dan de trilharen het kunnen transporteren. Het is een
manier om virussen en bacteriën snel het lichaam uit te werken.
Pas als de a-specifieke afweer er niet in slaagt om de infectie te
bedwingen, komt de specifieke afweer op gang. Dan worden T- en B-cellen
vermenigvuldigd die ooit eerder in het leven tegen een opnieuw
binnengedrongen virus zijn gemaakt. Osterhaus: ,,De specifieke afweer
komt pas na een paar dagen goed op gang. Bij de meeste
verkoudheidsinfecties die na een paar dagen weer voorbij zijn, is een
hoofdrol weggelegd voor de a-specifieke afweer, eventueel direct gevolgd
door de specifieke afweer.''
|
NRC Webpagina's
16 JANUARI 1997
|