Oostenrijkers hebben genoeg aan zichzelf
Door onze correspondent Karin Jušek
WENEN, 2 FEBR. Dertig jaar lang was Oostenrijk gelukkig, stabiel en welvarend. Jörg Haider moet de Oostenrijkers helpen dat zo te houden.
Vele jaren vleide Oostenrijk zichzelf met de uitspraak van een paus die het land ooit `eiland van de gelukzaligen' noemde. Diezelfde eilandmentaliteit is één van de redenen waarom Oostenrijk nu vol onbegrip reageert op alle buitenlandse kritiek.
Het eilandgevoel ontstond uit de geografische en politieke situatie na de Tweede Wereldoorlog. Een klein land, ingeklemd tussen West- en Oost-Europa, dat op grond van zijn neutraliteit nergens bij hoorde. De neutraliteit heeft Oostenrijk de gelegenheid geboden gelukkig te worden als bemiddelaar tussen Oost en West en daarmee aanzien te verwerven, maar heeft het land ook geïsoleerd. De Bondsrepubliek ontstond onder het toeziende oog van de geallieerden, maar Oostenrijk was in elk opzicht op zichzelf aangewezen. Het voelde geen druk om met het verleden op een open en eerlijke manier om te gaan, maar koesterde de mythe Hitlers eerste slachtoffer geweest te zijn.
Het economisch succes en het stabiele regime van de twee partijen, de conservatieven en de sociaal-democraten, die het land onder elkaar verdeelden, maakten van Oostenrijk een rustig land, dat door toeristen graag werd bezocht. Meer dan dertig jaar functioneerde het Oostenrijkse systeem uitstekend. De welvaart steeg en de bevolking was tevreden. Dat banen, woningen en zelfs telefoonaansluitingen alleen met behulp van het juiste partijlidmaatschap te krijgen waren, werd geaccepteerd.
De gouverneurs van de deelstaten werden ,,vorsten'' genoemd en gedroegen zich ook zo. De vakbondsvertegenwoordigers heetten ,,keizers'' en daarmee werd hun machtige positie afdoende omschreven. Kandidaten voor partijvoorzitterschap of vakbondsfuncties werden met 100 procent van de stemmen gekozen. Rituele benoemingen zonder tegenkandidaat zijn in het Oostenrijkse bewustzijn zo vanzelfsprekend geworden dat men verkiezingen met twee kandidaten Kampfabstimmung noemt. Toen drie maanden geleden de belangenvereniging van ondernemers een nieuwe voorzitter moest kiezen, waren voor het eerst twee kandidaten bereid tot in de laatste ronde met elkaar te concurreren. Een journalist kon zijn verbijstering niet verbergen: ,,Waarom hebt u het zo ver laten komen? Had deze Kampfabstimmung niet voorkomen kunnen worden?'' vroeg hij een functionaris van de vereniging. ,,Waarom hebben die twee kandidaten geen akkoord gesloten, de één wordt president en de ander zijn vervanger?'' De functionaris verdedigde zich door te wijzen op het grote verschil tussen de kandidaten.
,,Oostenrijk beweegt langzamer dan de rest van de wereld'', zei onlangs een Amerikaanse beursspecialist. De kloof tussen de oude structuren en de oprukkende modernisering stelt Oostenrijk voor grote problemen. Men is er niet op voorbereid. Vakbondsvoorzitter Fritz Verzetnitsch staat niet bekend om zijn visie op de toekomst maar om zijn hardnekkig vasthouden aan het oude. ,,Ideaal zou zijn als er helemaal niets verandert'', zei hij. Waar Oostenrijk vooral moeite mee heeft, is het tempo van de veranderingen. De oude methode waarbij zo lang werd gediscussieerd tot er een voor iedereen acceptabele compromis werd bereikt, werkt niet meer. De oude partijen worden door hun afkalvende achterban uitsluitend als verdediger van de eigen belangen beschouwd, maar kunnen aan deze verwachtingen steeds minder voldoen.
De SPÖ heeft haar linker kant van kunstenaars en intellectuelen verloren, spreekt de jeugd niet aan en wordt gedomineerd door AOW'ers. De ÖVP vergrijst eveneens. Bij haar staan de belangen van de ambtenaren en het klein- en middenbedrijf voorop. Het zijn geen groeperingen die een dynamische aanpak op prijs stellen. De FPÖ en de Groenen krijgen toeloop van jonge kiezers waarbij de FPÖ aanhang laag is opgeleid en de achterban van de Groenen vooral uit hoger opgeleiden bestaat.
Voor buitenstaanders is moeilijk te begrijpen waarom onvrede en frustratie zo wijd verbreid zijn, Oostenrijk is immers een van de tien rijkste landen ter wereld. Het probleem zit in de verdeling van deze rijkdom, de grote verschillen tussen de hoogste en de laagste inkomens en vooral de secundaire voorwaarden. De Oostenrijkse president van de nationale bank verdient meer dan zijn Amerikaanse collega, een Oostenrijks Kamerlid verdient zo veel als een Nederlandse minister. Aan de andere kant kent het land geen wettelijk minimumloon, kan elke werknemer – met uitzondering van de ambtenaren – zonder opgave van reden worden ontslagen en zijn de verschillen tussen witte en blauwe borden enorm.
Arbeiders hebben een opzegtermijn van één week, betalen een hoge ziektekostenpremie maar krijgen weinig vergoed. Een employé mag in werktijd naar de dokter, een arbeider moet verlof nemen. Problematische verdelingsmechanismes zie je overal. Oostenrijk geeft veel geld uit aan sociale voorzieningen maar de verzekerden profiteren er weinig van. Voor het geld waar iemand in Nederland een goede particuliere ziektekostenverzekering voor heeft, wordt in Oostenrijk een ziekenfondspatiënt volstrekt aan een bureaucratisch apparaat overgeleverd. De patiënt moet recepten eerst bij diverse instanties – met behoorlijke wachttijden – laten goedkeuren.
Vooral mensen met lagere opleiding voelen zich bij deze gang door de instanties vaak onheus behandeld of geïntimideerd. Dat maakt ze gevoelig voor ressentimenten die door Haider voortdurend worden aangewakkerd. Haider belooft Oostenrijk te democratiseren, maar waar hij daartoe de gelegenheid had, zoals in Karinthië, heeft hij zich beperkt tot het verwijderen van de oude, sociaal-democratische elite en haar door eigen `vrienden' vervangen.
Voor de bevolking is dit `business as usual'. Niemand maakt zich er druk over. Net zo min als over het racisme, de xenofobie en het antisemitisme waarop de FPÖ inspeelt. De Oostenrijkse schrijver Peter Turrini zei het al een paar jaar geleden: ,,Haider brengt niets nieuws. Hij overdrijft alleen maar.''