Nederlandse regering past een afstandelijke
betrokkenheid
Kilte moet uit relatie met Suriname
In Suriname heeft de
zegevierende coalitie van het Nieuwe Front duidelijke doelen gesteld om
het vertrouwen van de bevolking terug te winnen en het land
internationaal weer acceptabel te maken. De vooruitzichten lijken
gunstig. Voor Nederland is in dit proces een bescheiden rol weggelegd,
maar aan de Suriname-moeheid moet een einde komen, vindt Peter
Meel.
Wat er na de verkiezingsoverwinning van het Nieuw Front voor Democratie
en Ontwikkeling in Suriname dient te gebeuren, is voor de zegevierende
coalitiepartners duidelijk: bevordering van 'good governance', herstel
van de rechtsstaat, versterking van de economie, sanering van de
overheidsfinanciën en normalisering van de betrekkingen met
bevriende staten, waaronder Nederland. Het Front heeft te kennen
gegeven voortvarend te werk te willen gaan. Niet alleen is het
doordrongen van de noodzaak schoon schip te maken, ook is het zich
ervan bewust dat een zittingstermijn van vijf jaar kort is als
èn de Augiasstal van de vorige regering moet worden opgeruimd
èn nieuw beleid moet worden gevoerd.
Hoewel het Front een duidelijk doel voor ogen heeft en terecht meent
zich weinig tijdverlies te kunnen veroorloven, zijn de commentaren op
de terugkeer van de partijcombinatie in het machtscentrum gemengd. Er
heerst tevredenheid over het naar huis sturen van de regering-
Wijdenbosch, maar betwijfeld wordt of het Front erin zal slagen het
Surinaamse schip van staat weer op koers te krijgen. Na het formele
herstel van de democratie in Suriname in 1987 heeft het Front immers al
twee keer eerder met teleurstellend resultaat geprobeerd orde op zaken
te stellen. Critici onderstrepen dat het Front een monsterverbond is van
partijen die onevenredig veel tijd steken in het veiligstellen van hun
eigen belangen en te weinig gericht zijn op het verwezenlijken van
nationale doeleinden. Deze observatie is correct, maar het is voorbarig
daar bij de start van een nieuwe regering direct het accent op te
leggen.
Het risico dat leden van de Nationale Assemblee van het regeringskamp
overlopen naar de oppositie is door de royale zege van het Front minder
groot dan in 1996, toen enkele parlementariërs van een van de
Front-partijen na de verkiezingen naar het andere kamp overliepen. Nog
belangrijker is dat het politieke klimaat gewijzigd is ten opzichte van
1988 en 1991, bij het aantreden van respectievelijk de eerste en tweede
Front-regering. Toen overheerste het machtsvraagstuk, de strijd tussen
burgerregering en leger, waar bestuurlijk en economisch een verlammende
werking van uitging. De binnenlandse oorlog tussen Bouterse en
Brunswijk eiste zijn tol en de betrekkingen met Nederland stonden onder
grote druk. Het is de verdienste van de toenmalige regering-Venetiaan
geweest dat deze kwesties grotendeels tot een oplossing werden
gebracht. Immers, tijdens dit bewind werd Bouterse gedwongen als
legerleider af te treden, keerde het leger terug naar de kazerne, kwam
er een vredesverdrag tot stand tussen de strijdende partijen en werd
een Raamverdrag met Nederland gesloten. Niet alleen de uitgangspositie
van de nieuwe regering is dus beter dan in 1988 en 1991, ook de
ervaring die het Front met crisissituaties heeft opgedaan geeft de
nieuwe regering een relatieve voorsprong op de twee vorige Front-
regeringen.
Vanuit internationaal oogpunt is de noodzaak voor Suriname om orde op
zaken te stellen groter dan ooit. Sinds de toetreding van de republiek
tot de Caricom heeft Paramaribo gestreefd naar een verdere integratie
in de regio. De ambities van de Caricom betreffen de vorming van een
gemeenschappelijke economische markt en de bevordering van politieke en
juridische samenwerking in het Caraïbisch gebied. Deze idealen
sporen echter niet met de bestuurlijke reputatie die Suriname in de
afgelopen vier jaar heeft opgebouwd, zoals onder andere Wereldbank en
IMF vernietigend hebben vastgesteld. Alleen door in te zetten op
bestuurlijke geloofwaardigheid zal Suriname een substantieel aandeel in
de werkzaamheden van de Caricom kunnen verwerven. Een dergelijke
bijdrage zal ook positief afstralen op de relaties die Suriname
onderhoudt binnen de Organisatie van Amerikaanse Staten OAS, in het
bijzonder met de Verenigde Staten, Brazilië en Venezuela. Het
slagvaardig afbreken van het imago van narcostaat door de nieuwe
regering zal de banden met deze invloedrijke staten sterk verbeteren.
Ook de verhouding tot Nederland, waarmee de politieke contacten sinds
eind 1997 zijn bevroren, is gebaat bij een regering die laat zien
opbouwend beleid te willen voeren en te willen voldoen aan de eisen van
good governance.
Het herwinnen van het vertrouwen van de Surinaamse bevolking en de
internationale gemeenschap is alleen mogelijk als op afzienbare termijn
concrete resultaten worden geboekt. Zo is het van belang dat
onduidelijkheden met betrekking tot de regeringsvorm van Suriname
worden weggenomen. Tijdens de vorige regeerperiode gaf het bestaande
stelsel, dat het midden houdt tussen een parlementair en een
presidentieel systeem, aanleiding tot sterk uiteenlopende opvattingen
over de bevoegdheden van de Nationale Assemblee en de president. Om een
herhaling van de toenmalige competentiestrijd te voorkomen, ligt het
voor de hand van deze ongelukkige mengvorm af te stappen. De nieuwe
regering zou ervoor moeten zorgen dat de Nationale Assemblee zich
spoedig uitspreekt voor òf een parlementair òf een
presidentieel stelsel. Behalve aan deze constitutionele kwestie zal de
regering bijzondere aandacht moeten geven aan de selectie van
kandidaten voor openbare ambten. De kwaliteit van het bestuur kan
alleen worden gewaarborgd indien personen worden aangetrokken die
gekwalificeerd zijn voor het werk dat ze moeten verrichten. Dit is
minder vanzelfsprekend dan het lijkt in een land waar kandidaten voor
topfuncties niet zelden alleen politiek worden gewogen. Behalve met de
traditionele verwevenheid van bestuur en politiek heeft dit te maken met
het geringe aantal hoger opgeleiden dat op de Surinaamse arbeidsmarkt
beschikbaar is. Een groot deel van het Surinaamse hogere- en
middenkader verblijft in Nederland. Om de terugkeer van een deel van
deze migranten te realiseren, doet de Surinaamse regering er goed aan
zich te beraden op passende maatregelen. Oud-premier Sedney heeft
gepleit voor invoering van een Surinaams landsburgerschap, naast het
Surinaamse staatsburgerschap. Dit voorstel, dat niet zonder haken en
ogen is, vraagt om nadere bestudering. Fundamenteel is dat de
Surinaamse regering zich uitnodigend opstelt tegenover goedopgeleide en
gemotiveerde landgenoten die terug willen keren naar hun geboorteland.
Alleen welgemeende bereidheid nieuwe arbeidskrachten op te nemen, kan
de vooroordelen in Suriname jegens remigranten wegnemen en de
arbeidsmarkt voorzien van het zo hoognodige frisse bloed. Voor het
herstel van de rechtszekerheid in Suriname is het nodig dat de regering
de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht ten volle respecteert.
Dit dient tot uitdrukking te komen in een benoemingsbeleid dat is
gericht op een effectieve rechtsbedeling en rechtspraak, los van
politieke overwegingen. Zo kan met verhoogde inzet worden gewerkt aan
de bestrijding van de criminaliteit, waartoe ook de drugsgerelateerde
en grensoverschrijdende misdaad behoort.
De door het Front in het vooruitzicht gestelde opsporing en vervolging
van de daders van de decembermoorden van 1982 maakt ook deel uit van
deze taakstelling. Het eindrapport van de commissie-Waaldijk, dat een
half jaar geleden gereed kwam en dat pleit voor de instelling van een
waarheids commissie, verdient serieuze bespreking. Overigens zal
samenwerking met Nederland, in het bijzonder in het kader van het
rechtshulpverdrag, hier onontbeerlijk zijn. Om de
overheidsfinanciën te saneren en de economie weer vlot te trekken
rekent de Surinaamse regering op hulp van Nederland. Er resteert nog
een bedrag van 600 miljoen gulden uit de ontwikkelingsgelden die
Nederland in 1975 beschikbaar stelde. Nederland doet er verstandig aan
de betrekkingen met Suriname snel te herstellen en de geldkraan weer
open te draaien. Niet alleen heeft Suriname recht op de
verdragsmiddelen, een gebaar van Nederland naar de nieuwe regering is
zonder twijfel op zijn plaats. In gezamenlijk overleg zullen Nederland
en Suriname moeten bekijken of het aanbeveling verdient de
ontwikkelingssamenwerking te internationaliseren. Niet alleen kan
hiermee voorkomen worden dat de Nederlands-Surinaamse betrekkingen weer
in vruchteloos gemarchandeer ontaarden, belangrijker is dat Suriname zo
de eenzijdige oriëntatie op Nederland doorbreekt en opgaat in een
wereld waarin het krachtens zijn soevereiniteit al veel steviger had
kunnen zijn ingebed. Internationalisering wil niet zeggen dat Nederland
zijn verantwoordelijkheden wenst te ontlopen, zoals in Suriname vaak
wordt tegengeworpen. Evenmin betekent het dat de republiek zal zijn
overgeleverd aan de grillen van Wereldbank en IMF. Wel zal het tot
gevolg hebben dat Suriname veel meer dan voorheen zal worden beoordeeld
op zijn daden en dat het niet nakomen van verplichtingen consequenties
zal hebben. De 'beschermde status' die het land wegens zijn speciale
band met Nederland jarenlang heeft genoten, zal plaatsmaken voor een op
eigen kracht meespelen in de arena van de internationale politiek. Dit
stelt hoge eisen aan de kwaliteit van bestuur en beleid en aan de
economische concurrentiepositie, maar vormt tegelijk een uitdaging die
een onafhankelijke staat niet uit de weg mag gaan.
Voor Nederland is in dit proces een bescheiden rol weggelegd. Een
terugkeer naar de gemenebest-opties van de begin jaren negentig is niet
aan de orde, maar een continuering van de kille onverschilligheid
waarin de huidige regering zich heeft verschanst is een ander uiterste.
Het is begrijpelijk dat de Nederlandse politiek door een zekere
Suriname-moeheid is bevangen. Wie echter de geschiedenis kent, weet dat
onverschilligheid een slechte raadgever is en herinnert zich dat de
overhaaste overdracht van de soevereiniteit aan Suriname voor een
belangrijk deel een zaak was van Nederlandse desinteresse. Nederland
past een afstandelijke betrokkenheid, die zich dient te richten op
normalisering van de betrekkingen met Suriname en op de ontwikkeling van
een deugdelijk plan voor een eigentijdse vorm van
ontwikkelingssamenwerking. Het zou minister Aartsen sieren als hij met
dit in gedachten zijn ambtenaren direct na het zomerreces aan het werk
zou zetten.
Peter Meel is historicus en gespecialiseerd in de geschiedenis van
Suriname.