En dan nu de strijd om de harmonie in Euroland
Door onze redacteur MAARTEN SCHINKEL
De euro wordt een belangrijke pion gevonden
in de economische rivaliteit tussen de EU, de VS en Japan. Maar de
werkelijke concurrentiestrijd zal zich binnen Euroland zelf afspelen -
als dat tenminste wordt toegestaan.
Europa heeft eindelijk zijn ene munt, het Europese antwoord op Le defi
Americain, de Amerikaanse uitdaging van de jaren zestig en negentig, en
de Japanse uitdaging van de jaren tachtig. Met de euro hoopt de Europese
Unie beter te kunnen presteren in de internationale concurrentiestrijd
om exportmarkten en het aantrekken van kapitaal.
Maar hoe belangrijk is succes in het spel tussen de drie economische
blokken in de wereld? Zowel Japan, de VS als Euroland exporteert en
importeert tussen 10 en 12 procent hun bruto binnenlands product. In
wezen zijn ze alledrie relatief gesloten. Binnen Euroland ligt dat
anders. De grote openheid van de deelnemende landen voor internationale
handel betreft voor het grootste deel handel binnen Euroland.
Als het om internationale concurrentie gaat, liggen de vraagstukken en
conflicten van de toekomst dus eerder binnen dan buiten de
euro-economie. En ook daar heeft de geboorte van de euro grote invloed.
De mogelijkheden van de deelnemende landen om een eigen economische
politiek te voeren zijn met de euro flink ingeperkt. Geen nationaal
rentebeleid meer, want de Europese Centrale Bank voert dat nu voor alle
euro-landen. Geen devaluaties meer om de concurrentiepositie op te
krikken, want de eigen munten bestaan nog slechts in naam en zijn
coupures van de euro geworden.
In de race om de onderlinge 'exportmarkten' en investeringen binnen
Euroland verschilt de uitgangspositie van de elf euro-landen behoorlijk.
Nederland, Finland, Luxemburg en Ierland staan, gemeten naar hun hoge
score in het jongste World Competitiveness Yearbook, op pole position.
In het totaal van arbeidsproductiviteit, flexibiliteit,
opleidingsniveau, infrastructuur, belastingklimaat en andere factoren
scoren zij het hoogst van alle euro-landen. Mocht groot-Brittannie
hebben meegedaan met de euro, zou ook dat land op een van de voorste
rijen staan bij de start van de race.
De rest volgt op afstand, en het zou niet meer dan logisch zijn dat de
landen die verder achteraan beginnen, liever hebben dat er uberhaupt
geen race plaatsvindt. Het is juist in hun belang te streven naar een
level playing field, een speelveld waarop alle deelnemers onder gelijke
voorwaarden concurreren.
Wat is het resterende economische beleid dat in het euro-tijdperk nog
het verschil kan maken? Zaken als onderwijs en infrastructuur horen er
zeker bij, maar werken pas op de langere termijn. Arbeidsvoorwaarden, de
flexibiliteit van de arbeidsmarkt en de hoogte van belastingen en
heffingen zijn directer te beinvloeden, en werken relatief snel door in
het investeringsklimaat en de exportpositie. Het is op deze vlakken dat
het streven naar een gelijk speelveld het sterkst door de achterblijvers
zal worden nagestreefd.
Daar tekent zich een dilemma af: het bezwaar tegen vrije nationale
concurrentie binnen Euroland is dat er een race naar de bodem ontstaat.
Eurolanden met hoge belastingen zullen om te kunnen blijven concurreren
hun belastingpeil gaandeweg moeten verlagen naar dat van het euro-land
met het laagste peil. De arbeidsvoorwaarden verschralen naar het niveau
van het land met de voor werkgevers beste, en voor werknemers slechtste
voorwaarden. En zo gaat het ook met de flexibiliteit: bij vrije
concurrentie loopt die op naar het land waar werknemers het meest
vogelvrij zijn en het bedrijfsleven de meeste bewegingsvrijheid geniet.
Andersom dreigt er ook gevaar bij het creeren van een gelijk speelveld.
Eurolanden die het nu juist economische goed doen, omdat zij in de
laatste jaren met veel politieke en sociale moeite loonmatiging,
lastenverlichting en flexibilisering hebben doorgevoerd, lopen de kans
dat goeddeels terug te moeten draaien. Het streven naar het gelijke
speelveld kan tenslotte inhouden dat er in plaats van een race naar de
bodem, een beweging andersom ontstaat waarin ieder land zich
noodzakelijkerwijs moet aanpassen aan de deelnemer die het verst
achteraan staat. Gevolg daarvan is dat Euroland als geheel aan
economische vitaliteit en concurrentievermogen verliest.
Het is geen toeval dat in de twee kampen die zich nu binnen de Europese
Unie aftekenen, de vijf landen die bovenaan staan in de
concurrentieranglijst het minst trek hebben in de harmonisatie van
belastingen en het sociale beleid. Nederland verklaarde zich twee jaar
geleden al, bij monde van toenmalig secretaris-generaal van Economische
Zaken Geelhoed (nu de belangrijkste ambtenaar en adviseur van premier
Kok) voorstander van blijvende beleidsconcurrentie in de EU, en dus ook
in Euroland.
Het is evenmin toeval dat onder de grootste voorstanders van
grootschalige harmonisatie zich de lager geklasseerde eurolanden
bevinden - met uitzondering overigens van het centrum-rechts geregeerde
Spanje.
Hoe zal zich binnen Euroland de strijd om de interne
concurrentieposities ontwikkelen? De uitkomst zou kunnen zijn dat de
euro-landen zich bij verschillende aspecten van hun harmonisatie richten
naar de best presterende landen - best practice. De uitkomst kan
daarentegen ook heel goed zijn dat euro-landen als Duitsland, Frankrijk
en Italie hun gewicht en stemmacht aanwenden om de best presterende
landen ertoe te brengen zich aan een minder goede praktijk aan te
passen. Zie de pleidooien van de Duitse sociaal-democratische minister
van Financien Lafontaine voor belastingharmonisatie, terwijl juist het
Duitse bedrijfsleven steeds harder klaagt over het slechte
belastingklimaat.
Voor een klein euro-land als Nederland zal het veel overtuigingskracht
vergen om de andere landen op zijn minst tot de eerste optie van best
practice te blijven bewegen. De machtigste medestander op dit gebied -
en verklaard harmonisatie-bevechter - is Groot-Brittannie. Dat is wel
lid van de Europese Unie, maar doet niet mee aan de euro. Reden te meer
om de Britten zo snel mogelijk alsnog de Economische en Monetaire Unie
binnen te halen.