Europees stabiliteitspact wankelt onder Keynesiaanse plannen
Door onze redacteur MAARTEN SCHINKEL
ROTTERDAM, 21 NOV. De lucht betrekt boven de economie van de elf
lidstaten die per volgend jaar op de ene Europese munt, de euro,
overgaan. En in de hoofdsteden rijpen de plannen voor actief
overheidsingrijpen om de hoge werkloosheid in Euroland terug te dringen.
Dat zijn twee redenen waarom de begrotingsdiscipline van de elf
Eurolanden vanaf volgend jaar onder druk kan komen. Lagere economische
groei brengt minder geld in de overheidskas en noopt tot grotere
uitgaven dan voorzien. En een actief beleid om de werkloosheid terug te
dringen kost geld. De voorkeur voor een actief, Keyensiaans beleid is
toegenomen nu in het merendeel van de elf euro-landen een
sociaal-democratische, of door sociaal-democraten gedomineerde regering
aan de macht is.
Of het kerende tij al direct gevolgen heeft voor de begrotingen van de
euro-landen of niet, de inleidende beschietingen zijn begonnen voor een
offensief tegen de strakke begrotingsregels die gelden voor de landen
die vanaf volgend jaar de ene Europese munt, de euro, invoeren.
De Italiaanse minister van Schatkist Ciampi heeft deze week herhaald dat
er meer 'flexibiliteit' mogelijk was bij het toepassen van de regels.
Europees Commissaris Mario Monti, volgens goed ingevoerde bronnen
gesteund door een meerderheid van de Commissie, heeft een brief van deze
strekking geschreven aan de centrale bankiers van de ECB in Frankfurt.
Tegenstanders van het ruimer toepassen van de regels, waaronder de
centrale bankiers en onder meer ook premier Kok, wijzen er op dat
begrotingsdiscipline voor de EMU-landen rigoreus is vastgelegd in het
Stabiliteits- en Groeipact. Dat Pact is op aandringen van de Duitse
regering-Kohl in 1996 gesloten, en gold begin dit jaar als de garantie
voor begrotingsdiscipline binnen de muntunie. Maar hoe groot is, als het
er op aan komt, de overlevingskans van de begrotingsafspraken in het
Pact?
Het Pact is een codering van een procedure in het Verdrag van
Maastricht. In 'Maastricht' verplichtten de lidstaten zich al sinds 1992
om ,,buitensporige'' begrotingstekorten te vermijden. Met buitensporig
wordt bedoeld een begrotingstekort van meer dan 3 procent van het bruto
binnenlands produkt. Als een lidstaat een buitensporig tekort heeft, dan
treedt er een procedure in werking waarin de lidstaat zijn tekort snel
moet wegwerken. Houdt de lidstaat zich daar in de ogen van de Raad van
Ministers onvoldoende aan, dan kan deze straffen opleggen, die oplopen
tot ,,boetes van een passende omvang''
In het Stabiliteitspact is de procedure aangescherpt en geconcretiseerd,
maar de adder onder het gras is de beoordeling van het tekort. De taak
om het tekort te beoordelen wordt zowel in 'Maastricht' als in het Pact
gelegd bij de Europese Commissie, en het Pact verwijst daarin expliciet
naar artikel 104c lid 3 van Maastricht. Daarin staat dat in het verslag
van de Commissie over het tekort ,,er tevens rekening mee (wordt)
gehouden of het overheidstekort groter is dan de investeringsuitgaven
van de overheid.
Daar zit een zwakke plek. Overheidsinvesteringen, in een protocol bij
'Maastricht' gedefinieerd als 'bruto investeringen in vaste activa',
spelen bij zowel Ciampi als Monti de hoofdrol in de redenering dat het
pact 'flexibeler' kan worden toegepast.
Dat overheidsinvesteringen die rol spelen heeft er mee te maken dat een
tekort verdedigbaar is als daar investeringen mee zijn gefinancierd. Een
EMU-variant van deze 'gulden regel' lijkt nu in de maak: een tekort van
meer dan 3 procent is ten strengste verboden door het Pact, tenzij het
is veroorzaakt door oplopende overheidsinvesteringen.
Die interpretatie zou met name Italië niet slecht uitkomen. Arme
regio's binnen EU-landen krijgen subsidies in de vorm van
'structuurfondsen' uit de begroting van de EU, die in de regel voor
publieke werken worden aangewend. Maar omdat van de overheid wordt
gevergd dat zij voor de helft zelf aan de uit structuurfondsen
gefinancierde projecten bijdraagt, is veel van het structuurgeld nog
niet gebruikt. Daarvoor hebben de landen te veel moeten bezuinigen om in
1997 aan de EMU-norm voor toetreding tot de muntunie te voldoen.
Italië bijvoorbeeld heeft voor de periode 1993-1999 19,5 miljard
ecu (40 miljard gulden) aan structuurgeld toegewezen gekregen, waarvan
nog maar een derde door Brussel is uitbetaald. Het opmaken van het
resterende stuwmeer vergt dat de investeringen in publieke werken
dramatisch worden opgevoerd: lidstaten hebben maar tot 2002 om de gelden
daadwerkelijk op te maken.
Zo is de circel rond. Publieke werken zijn de 'bruto
overheidsinvesteringen in vaste activa' zoals die in het Verdrag van
Maastricht worden aangeduid. Publieke werken zijn ook hét
klassieke Keynesiaanse instrument voor werkloosheidsbestrijding. Het
Europese geld ligt er nog. Wat de overheid zelf moet bijleggen telt
volgens de Italiaanse lezing van het Stabiliteitspact niet mee als door
de extra uitgaven het maximum-tekort van 3 procent wordt overschreden.
Wat de verdedigers van het Pact daar ook van mogen vinden.