De sociale spiraal; Concurrentie op loonkosten in EMU
Door Ferry Versteeg
De sociaal-economische integratie in Europa
loopt hopeloos achter op de financiele eenwording. Een
onevenwichtigheid, want de komst van de euro ontneemt de lidstaten
goeddeels hun monetaire en budgettaire opties. En dat vergroot
onvermijdelijk de druk op de nationale arbeidsmarkten.
De komst van de euro en de verdere uitbouw van de Economische en
Monetaire Unie (EMU) lijken het toch al dominante financiele karakter
van de nieuwe Europese orde verder te versterken. Het door Duisenbergs
Europese Centrale Bank (ECB) gecoordineerde monetaire beleid en de door
`Maastricht' aan de lidstaten opgelegde begrotingsdiscipline staan
immers centraal.
Tegelijk wordt almaar duidelijker dat de parallelle ontwikkeling naar
sociaal-economische integratie in een verenigd Europa hopeloos
achterblijft. Een onevenwichtigheid die volgens Otto Jacobi, hoofd van
de Duitse `denktank' Laboratorium Europa, het EMU/europroject een lelijk
legitimiteitprobleem bezorgt en die verantwoordelijk mag worden gesteld
voor heel wat euroscepsis. Weliswaar wordt er sinds vorig jaar op basis
van het verdrag van Amsterdam een Europees werkgelegenheidsbeleid
gevoerd, inclusief nationale plannen, richtlijnen en hun `benchmarking'
oftewel onderlinge vergelijking, maar dat riekt vooralsnog naar
symboolpolitiek.
De chronische onderbelichting van de sociale aspecten van het `Europese
project' is des te curieuzer omdat de gevolgen van dat project
uitgerekend zullen drukken op Europa's arbeidsmarkten. Want de komst van
EMU/euro ontneemt de lidstaten goeddeels hun monetaire en budgettaire
opties. En dat vergroot onvermijdelijk de druk op de nationale
arbeidsmarkten en zal daar tot meer flexibiliteit dwingen op straffe van
(nog) meer werkloosheid. Daarover bestaat in de Europese hoofdsteden
steeds minder twijfel.
Paul de Grauwe, spraakmakend hoogleraar monetaire economie in Leuven,
liet de afgelopen zomer tijdens een congres van het Amsterdamse
Instituut voor Arbeidsstudies zijn licht over deze `sociale kwestie'
schijnen. De Grauwe somde eerst de onmiskenbare voordelen van de komst
van euro en EMU op, zoals: lagere transactiekosten, kleinere
wisselkoersonzekerheid, grotere prijsstabiliteit en bevordering van de
economische integratie.
Devaluatie
Maar er kleeft volgens professor Paul de Grauwe ook een fors nadeel aan
EMU/euro. Als landen in het verleden stuitten op landenspecifieke
schokken in hun conjunctuur ofwel in de vraag naar hun producten, dan
konden die worden opgevangen met een handzame mix van wisselkoers-,
rente- en monetair beleid. Niet zelden werd dan een devaluatie van de
munt - dus het duurder maken van de import en het goedkoper maken van de
export - als een eenvoudige manier gezien om na zo'n schok de
concurrentiepositie op te vijzelen. Maar dat kan na de komst van euro en
ECB niet meer. Tegelijk kan economische tegenwind nauwelijks meer worden
geneutraliseerd door impulsen vanuit de nationale begroting. Die mag van
Brussel op straffe van pittige boetes maximaal nog maar een tekort van 3
procent vertonen. De Grauwe: ,,Resteert als enig alternatief
aanpassingsmechanisme de arbeidsmarkt.'
Met alle gevolgen vandien. Alleen als de factor arbeid in de EMU-landen
zeer mobiel is en/of de loonvoet zeer flexibel, leidt de afname van de
vraag naar producten van een bepaald land daar niet tot oplopende
werkloosheid. Zoniet, dan zal de werkloosheid wel stijgen. Wat de
arbeidsmobiliteit betreft staat Europa er door taalverschillen en
culturele barrieres ronduit slecht voor. Rest de Europeanen volgens De
Grauwe de loonflexibiliteit als voornaamste aanpassingsmechanisme.
Behalve de arbeidsflexibiliteit worden uiteraard ook de relatieve
arbeidskosten in de EU-landen belangrijker. Econoom J.J. van Dijk van de
christelijke vakcentrale CNV concludeert: ,,Het enige instrument dat de
nationale overheden overhouden om hun concurrentiepositie op korte
termijn te versterken is het beinvloeden van de arbeidskosten, dat wil
zeggen van de lonen, van de aan arbeid gelieerde belastingen en van
sociale premies. Dat betekent een druk op die overheden om de loonkosten
te beheersen.'
,,Een door Frankfurt vastgestelde wisselkoers en rentevoet zal het
investeren in EMU-landen met lagere arbeidskosten stimuleren', stelde
chefeconoom Julian Callow van Dresdner Kleinwort Benson onlangs in de
Financial Times. ,,Sterke investeringsstromen zullen daarom een
opwaartse druk op de lonen in Zuid-Europese landen gaan uitoefenen,
terwijl de werknemers in hogere-lonenlanden zich moeten matigen in ruil
voor het behoud van hun banen.'
Wanneer de nationale arbeidsmarktsituatie met de komst van de euro zo
aan belang wint als middel om externe economische schokken op te vangen
en te kunnen concurreren, hoe staat Nederland er dan voor? Margreet
Schuit, medewerkster sociaal-economisch beleid van de vakcentrale FNV,
toont zich vrij optimistisch. Ze wijst erop dat wij een grote aanpassing
- het opgeven van een zelfstandig monetair beleid - al lang en breed
achter de rug hebben. Al sinds 1982, toen Nederland z'n gulden formeel
aan de Duitse markt koppelde, wordt ons monetair beleid bepaald door de
Bundesbank in Frankfurt. Het verschuift nu alleen naar de ECB in
dezelfde stad. Schuit: ,,Met onze verantwoorde loonontwikkeling en
flexibiliteit staan we er in Nederland goed voor.
Ook CNV'er J.J. van Dijk, tevens lid van het Economische en Sociale
Comite van de Europese Gemeenschappen, ziet voor Nederland een goede
beginpositie weggelegd in een door EMU en euro geregeerd Europa. ,,Kijk
je bijvoorbeeld naar de loonkosten in de Europese Philipsbedrijven, dan
zie je dat ze in Nederland aan de onderkant zitten', zegt hij.
,,Duitsland en Frankrijk zijn stukken duurder.'
De CNV'er vervolgt: ,,Wat betreft de inkomstenbelasting zitten wij met
een toptarief van 60 procent weliswaar hoog, maar door de vele
aftrekmogelijkheden geeft dat een sterk vertekend beeld. In een land als
Belgie kun je alleen tot 125.000 gulden hypotheek aftrekken. Ook wat de
hoogte van de sociale premies aangaat lopen we niet meer voorop. En wat
betreft sociale wetgeving, denk aan de flexarbeid, lopen we juist wel
voorop.'
Belastingparadijs
De Nederlandse positie is te illustreren met de wijze waarop anderen
tegen ons aankijken, zegt Van Dijk. ,,Wij krijgen van de Duitse
vakbeweging vaak het verwijt dat we onze looneisen te veel matigen en
dat onze sociale zekerheid niet meer is wat het was. Europese collega's
zeggen ons: jullie zijn te goedkoop, een lage-lonenland, een
belastingparadijs.'
Secretaris economische zaken Jan Klaver van het werkgeversverbond
VNO/NCW deelt het optimisme van vakbondszijde inzake de Nederlandse
kansen in EMU-verband. ,,De afgelopen dertien jaar wist Nederland z'n
loonkosten vergeleken met overig Europa tien procent lager te houden',
vertelt hij. ,,Onze concurrentiepositie is nu goed. Groeit onze
werkgelegenheid met 2,5 procent, in het gros van Europa slechts met 0,5
a 1 procent. Daar is nog een hele slag te leveren, ook wat betreft de
flexibiliteit van de arbeidsmarkt. Ook daar scoren wij bovengemiddeld.'
Dat klinkt allemaal positief voor Nederland, maar er zit een andere kant
aan de medaille. Ons land mag dan het eurotijdperk kansrijk ingaan, er
staat wel tegenover dat ons zo bejubelde poldermodel er levensbedreigend
door op de tocht raakt. De financiele en economische macht van de
overheid in Den Haag wordt immers fors kleiner, terwijl die van
werkgevers en werknemers juist groeit door het vergrote belang van de
arbeidsmarkt.
Gevolg: FNV, CNV en VNO/NCW hebben voortaan minder boodschap aan die
nationale overheid en zullen hun lobby geleidelijk verschuiven naar
Brussel en Frankfurt. ,,Het poldermodel is al bijna weer iets uit de
goede ouwe tijd', meldde werkgeversvoorman dr. J. de Jong eerder dit
jaar tijdens een congres over arbeidsverhoudingen in Utrecht.
Secretaris-generaal H. Borstlap van het ministerie van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid liet zich bij dezelfde gelegenheid ontvallen: ,,Wij zijn
in Nederland allang afstand aan het nemen van het poldermodel zoals zich
dat in de jaren zeventig en tachtig ontwikkelde.'
Ook CNV'er Van Dijk voorziet dat de komst van de euro het poldermodel
stevig onder druk zet en dat de vaderlandse vakcentrales het verlies aan
nationale beinvloedingsmogelijkheden zullen compenseren met meer overleg
op Europees niveau.
Daar komt volgens Van Dijk nog iets bij. Doordat arbeidsvoorwaarden,
sociale zekerheid en belastingen in het eurotijdperk overblijven als
schaarse instrumenten van nationaal beleid zullen overheden en bedrijven
geneigd zijn die kosten uit concurrentiemotieven zo laag mogelijk te
houden. ,,Om te voorkomen dat er zo een neerwaartse sociale spiraal
ontstaat, moeten Europese minimumvloeren worden aangebracht', vindt Van
Dijk. ,,Dat is nog niet urgent, maar het gevaar dreigt wel. `Het
buitenland' wordt steeds beter in de gaten gehouden en vaker als
bedreiging gezien.' Vandaar de noodzaak van meer Europese coordinatie
van het arbeidsvoorwaardenoverleg.
Margreet Schuit van de FNV beaamt: ,,Wij moeten op het terrein van de
arbeidsvoorwaarden hoe dan ook een `ratrace-to-the-bottom' voorkomen en
het huidige niveau van sociale zekerheid minimaal handhaven. Coordinatie
op Europees niveau is daarvoor noodzakelijk en je ziet gelukkig volop
aanzetten in die richting.'
Schuit verwijst naar overleg dat afgelopen september in Doorn plaatsvond
tussen bonden uit de Benelux en Duitsland (waaronder IG Metall) om tot
een meer gemeenschappelijke overlegstrategie te komen. Hetzelfde gebeurt
binnen de Europese Metaalbond (EMB). Ook nationale regelgeving wordt
steeds vaker afgestemd op Europese realiteiten. Zo geldt nu in Duitsland
een wet die werken in het weekeinde in bepaalde sectoren toestaat zodra
dat in buurlanden ook het geval is. In Belgie stelt de centrale overheid
bij een eventuele mislukking van centraal loonoverleg bij wet een
maximum loonstijging vast, te weten het gemiddelde van de stijgingen in
de buurlanden Nederland, Duitsland en Frankrijk.
Euro-CAO
Toch lijkt zoiets als een euro-CAO vooralsnog een brug te ver. ,,Ik zie
dat voorlopig nog niet gebeuren', zegt Schuit van de FNV. ,,De
productiviteitsverschillen tussen Europese landen en regio's loopt nu te
ver uiteen. En we zijn nu gewaarschuwd door de ontwikkelingen in
oostelijk Duitsland waar dat verschil destijds om politieke reden werd
genegeerd.'
CNV'er Van Dijk zweert bij geleidelijkheid. ,,Misschien dat wij eerst
naar een soort Benelux-CAO moeten. Ook voorziet hij tweeledige
CAO's: het eerste deel wordt op Europees niveau afgesloten waarbij het
gaat om een algemeen basispakket. Daarboven komt een nationaal deel
waarin specifiek op nationale situaties en overheden wordt gereageerd.
Naar verwachting zal het Europese deel in de loop van de tijd groeien.
Van Dijk wil zich bij deze europeanisering allereerst richten op
bedrijven die het snelst de invloed van de Europese integratie
ondervinden: landbouw en transport, multinationals en bedrijven die van
Brussel moesten privatiseren. Van Dijk: ,,Als je dat optelt zit je in
Nederland al bijna op een kwart van de werknemers.'
Verwachten nationale vakverbonden als FNV en CNV in het kielzog van
Europese beleidscoordinatie ook grensoverschrijdende bondsfusies? ,,Snel
zie ik dat niet gebeuren', zegt Margreet Schuil voorzichtig. Van Dijk:
,,Wij hebben daar wel eens over gebrainstormd met de Belgische ACV. Maar
ze zagen het niet zitten. Ik zie eerder samenwerking dan fusie.'
Ook Jan Klaver van VNO/NCW voorziet geen fusie met een andere Europese
werkgeversorganisatie. Temeer daar hij inzake het
arbeidsvoorwaardenoverleg vooral een trend naar decentralisatie
bespeurt, gestimuleerd door onder meer technologische ontwikkelingen,
individualisering en concurrentie op productenmarkten. ,,Je maakt op
centraal niveau geen harde en gedetailleerde afspraken meer, maar
hoogstens algemene klimaatbevorderende aanbevelingen.' Klaver sneert dat
de Europese coordinatiedrift van de bonden vooral is bedoeld om
structurele hervormingen te omzeilen. Hij zegt: ,,Niet zozeer het
arbeidsmarktbeleid in Europa moet worden gecoordineerd, alswel de strijd
tegen de slechte werking ervan.'