Centrale bank moet openheid tonen
Met zijn aanval op de Bundesbank en de Europese
Centrale Bank wil de Duitse minister van Financien Lafontaine de
centrale bankiers dwingen meer openheid te betrachten over hun monetair
beleid, vinden Thomas Hanke en Mario Muller.
Ieder kind moet een keer zijn vingertjes in het stopcontact hebben
gestoken om te weten wat een pijn dat doet. Zo moet blijkbaar ook ieder
kabinet zijn eigen aanvaring hebben met de centrale bank.
Van Konrad Adenauer tot Helmut Kohl is iedere bondskanselier vroeg of
laat in aanvaring gekomen met de beheerders van de munt. De laatste
dagen heeft de nieuwe minister van Financien zijn vingers in het
stopcontact gestoken, en ook hij kreeg een opdonder, net als die keer
dat zijn voorganger Theo Waigel een greep deed naar de goudschat van de
Bundesbank. Al voordat Lafontaine afgelopen donderdag deelnam aan de
zitting van de centrale raad van de Bundesbank, liet een lid van de raad
zelfverzekerd weten dat de eerste ronde al door de centrale bank was
gewonnen: Lafontaine zou zeker bezweren dat hij de onafhankelijkheid
niet wilde aantasten.
Dankzij Oskar Lafontaines onhandige verwijt, als zou de bank weigeren de
rente te verlagen en dus een bijdrage te leveren aan de bestrijding van
de werkloosheid, kon die instelling weer eens op haar gemak de vermoorde
onschuld uithangen. En daarom geeft ze geen centimeter toe. Wim
Duisenberg, sinds mei president van de Europese Centrale Bank (ECB), zei
al jaren geleden: ,,De Bundesbank is net slagroom: hoe harder je slaat,
hoe stijver het wordt.'
Amper twee maanden voor de monetaire unie praktijk wordt, kan de
Bundesbank ook helemaal geen zelfstandig monetair beleid meer voeren.
Aangezien Lafontaine en zijn adviseurs dat toch wel zullen weten, dringt
zich bij sommigen het vermoeden op dat de SPD-leider de Bundesbank
slechts als sparringpartner gebruikt, bij wijze van training voor het
grote gevecht met de ECB volgend jaar. Dan zou hij namelijk samen met de
Franse regering de ECB op de knieen willen dwingen en de groep van elf
ministers van Financien willen samenvoegen tot een economische regering,
die naar eigen goeddunken een internationaal muntstelsel kan inrichten
en renteverlagingen kan vaststellen. Verder heeft Lafontaine zich ten
doel gesteld het Stabiliteits- en Groeipact, met zijn hinderlijke
voorschriften voor de verlaging van begrotingstekorten, een beentje te
lichten. Het ziet ernaar uit dat hij weinig kans maakt.
Lafontaines Franse ambtgenoot Dominique Strauss-Kahn heeft vorige week
koeltjes laten weten dat hij geen renteverlaging heeft geeist - een
duidelijk signaal aan het adres van de man uit het Saarland om het niet
te bont te maken. Dat neemt niet weg dat Strauss-Kahn en zijn
medewerkers zich nauwer met de nieuwe Bondsregering verbonden voelen dan
met de oude ploeg, die tal van politieke initiatieven smoorde en zich
telkens weer uitsluitend opwierp als hoeder van de stabiliteit.
Intussen wordt de vreugde getemperd door de opkomende vrees dat
Lafontaine cs. wel eens met recepten voor de dag zouden kunnen komen die
in Frankrijk begin jaren tachtig nog wel in zwang waren, maar nu tot het
verleden behoren.
Bij het overleg in Saarbrucken gaf Strauss-Kahn zijn nieuwe collega te
verstaan dat meer internationale samenwerking een goede zaak is, maar
een koppeling van de munt met die van Amerika en Japan niet realistisch
- een nieuwe afknapper voor de Saarlander. Misschien heeft juist het
feit dat Lafontaine in Parijs op verzet is gestuit tegen zijn plan voor
vaste doelzones voor de euro, de dollar en de yen, zijn woede tegen de
Bundesbank pas goed doen opvlammen.
Daarbij staat buiten kijf dat Lafontaines adviseurs tot dusverre evenmin
aan het Stabiliteitspact wilden tornen. Heiner Flassbeck, de nieuwe
staatssecretaris van Financien, heeft zich vorige week uitdrukkelijk
gekeerd tegen verhoging van het begrotingstekort ter wille van
belastingverlaging, want het Stabiliteitspact schrijft immers een
evenwichtige begroting voor: ,,en ik weet niet of wij de doelstellingen
van het pact wel zo snel naast ons neer kunnen leggen'.
Een duidelijke strategie valt in de stormloop op de centrale bank niet
te bekennen - tenzij de publieke ruzie over renteverlagingen op zich het
doel zou zijn. Inderdaad is het zo dat een adviseur van Lafontaine een
'nieuwe debatcultuur' op monetair gebied noodzakelijk acht. Dat zou heel
wat aannemelijker klinken als de minister van Financien niet openlijk de
spot had gedreven met de zogenaamde ,,pauselijke instantie met het dogma
van de onfeilbaarheid'. Ook geestverwanten van Lafontaine onder de
bondsbankiers hebben tot dusverre vergeefs uitgezien naar een serieus,
inhoudelijk gesprek met hem over zijn monetair-politieke opvattingen.
De man uit het Saarland had daarbij nog aangename verrassingen kunnen
beleven, want zelfs de haviken bij de Bundesbank sluiten rentedalingen
niet uit: ,,Als wij niet met anderen rekening moesten houden, hadden wij
een rentestap gedaan', meent een lid van de centrale raad van de
Bundesbank dat doorgaans een harde lijn voorstaat. Gevaar voor inflatie
is er op het moment niet, daarom zal ,,de ECB begin volgend jaar spoedig
doen wat economisch gezien verstandig is', mits de politiek hem geen
onzinnige machtsstrijd opdringt.
Het eerste ernstige conflict tussen Bonn en Frankfurt was de schuld van
de CDU. Begin 1956 had de Duitse centrale bank tweemaal achtereen de
rente verhoogd - tegen de uitdrukkelijke wens van de toenmalige
bondskanselier Adenauer. Die wenste zich niet in zijn nederlaag te
schikken. De conjunctuur zou ,,ernstige schade hebben opgelopen', de
,,valbijl treft de kleine man, en daarover ben ik zeer bedroefd'. Maar
Adenauers poging om de publieke opinie aan zijn kant te krijgen,
mislukte.
Amper is een voormalig politicus overgestapt naar de Bundesbank, of hij
transformeert zich tot stabiliteitsapostel en staat op zijn
onafhankelijkheid. Of die nu altijd met grootste wijsheid wordt benut,
is echter de vraag. Zo verhoogde de Bundesbank in juli 1992, toen de
ernstigste recessie van na de oorlog zich al aftekende, het disconto
naar een recordhoogte: 8,75 procent. In plaats van die fout snel en
duidelijk te corrigeren, handhaafde de centrale bank de rente nog begin
1993 boven de acht procent. Ook later heeft hij de teugels slechts
beetje bij beetje gevierd, waardoor hij de laagconjunctuur heeft
verlengd.
Dit is het opvallendste verschil tussen het monetair beleid van de
Bundesbank en dat van zijn Amerikaanse zusterorganisatie, de Federal
Reserve. Het is niet zo dat de FED, zoals Lafontaine beweert, de rente
sterker verlaagt dan de Bundesbank, maar hij reageert wel sneller op
veranderingen in de conjunctuur. Aan de in Frankfurt telkens weer geuite
vrees dat snelle koerswijzigingen in het monetair beleid - in
tegenstelling dus tot de 'politiek van de vaste hand' -, de stabiliteit
in gevaar zouden kunnen brengen, laat de FED zich weinig gelegen liggen.
Natuurlijk is onafhankelijkheid belangrijk, maar dat is niet alles.
Otmar Issing, voormalig economisch directeur van de Bundesbank, die
thans deel uitmaakt van de leiding van de ECB, predikt telkens weer dat
onafhankelijkheid een ,,fundamentele voorwaarde [is] voor
prijsstabiliteit'. Van de ,,overweldigende empirische aanwijzingen' voor
het verband tussen onafhankelijkheid van de centrale bank en
prijsstabiliteit, die volgens Issing zouden bestaan, kan geen sprake
zijn. De econoom Alan Blinder, een voormalig vice-president van de FED,
betwijfelt of een causaal verband bestaat tussen de autonomie van een
centrale bank enerzijds en lage inflatie anderzijds.
Dat neemt niet weg dat ook Blinder de onafhankelijkheid als een goede
zaak beschouwt. Ze moet nog wel worden geperfectioneerd - door de
centrale bankiers hun overwegingen met betrekking tot het monetair
beleid 'transparanter' te laten maken. Dat mag de Bundesbank zich in de
eerste plaats aantrekken. In plaats van de beweegredenen achter hun
koers in een openbaar debat te presenteren, beperken de meeste
kopstukken van de bank in Frankfurt zich ertoe telkens weer hun
geloofsartikelen op te dreunen. Niets dwingt hen, hun besluiten en
beweegredenenen tegenover het publiek of het parlement te motiveren. Dan
gaat het er bij de FED heel anders aan toe: iedereen kan op het Internet
de notulen raadplegen. Tot in details worden daar de factoren besproken
die een stijging of daling van de inflatiedruk waarschijnlijk maken, en
worden de uitgangspunten voor de nabije toekomst toegelicht.
Daarbij houden de mensen van de Amerikaanse centrale bank ook rekening
met nieuwe ontwikkelingen: verscherping van de concurrentie, kortere
levertijden of flexibele arbeidsovereenkomsten - factoren die stuk voor
stuk een stijging van het prijsniveau bemoeilijken. Zelfs de uitslagen
van stemmingen worden met namen en al gepubliceerd. Bovendien moet het
hoofd van de FED zich tweemaal per jaar in het Congres verantwoorden.
Met het botte argument dat een zo verregaande plicht om verslag uit te
brengen de onafhankelijkheid in gevaar zou kunnen brengen, maakt de
Bundesbank een dergelijk debat onmogelijk. Waarom nu uitgerekend de
stabiliteitsbewuste Duitsers een open debat over het monetair beleid
niet aan zouden kunnen, hebben de behoeders van de munt tot dusverre
niet duidelijk kunnen maken.
Te vrezen valt dat de ECB zich evenzeer in nevelen zal hullen als de
Bundesbank.Ook de ECB gaat zijn notulen, laat staan de resultaten van
hoofdelijke stemmingen, niet publiceren. Toen economisch directeur
Issing daarop in mei tijdens de hoorzitting van het Europees Parlement
werd aangesproken, antwoordde hij dat het te zwaar voor de topmensen van
de ECB zou worden als zij ,,overal, de hele tijd, gekritiseerd worden.
Het zijn menselijke wezens, met alle zwaktes vandien, en zij hebben
volgens mij bescherming nodig'.
Issing wijst op de geplande hoorzittingen voor commissies van het
Europees Parlement, en stelt een 'actief' informatiebeleid van zijn
organisatie in het vooruitzicht. Maar tot dusverre ontbreekt het de ECB
aan een adequate tegenspeler op het politieke vlak, waarmee over
monetaire thema's kan worden gediscussieerd. Zo'n 'geleide dialoog' was
al geeist door Alexandre Lamfalussy, het hoofd van het Europees Monetair
Instituut, de voorloper van de ECB.
Het gebrek aan bereidheid van de ECB om de maatstaven voor zijn doen en
laten te openbaren, biedt weinig hoop op meer doorzichtigheid. De
centrale bank wil zich namelijk bij zijn besluiten zowel door de
geldhoeveelheid als door de toekomstige inflatie laten leiden - een
gemengde strategie, die meer vervaging dan verheldering in de hand
werkt. Issing had zich daarover op de hoorzitting nog heel anders
uitgelaten: ,,De ECB is het Europese publiek rekenschap verschuldigd
over de motieven achter de besluiten, over zijn strategie, over de
lopende monetaire beleidsmaatregelen.' Daar de ECB weigert zijn
inflatieprognose bekend te maken, zal het daar wel niet van komen. Dat
tast, zo meent de Frankfurtse econoom Gerhard Illing, niet alleen de
geloofwaardigheid van die instelling aan: ,,Met de verplichting,
besluiten over het monetair beleid door het openbaren van de eraan ten
grondslag liggende criteria en van alle relevante gegevens narekenbaar
te maken, zou tevens iedereen die zich beklaagt over het gebrek aan
democratie bij de ECB, de wind uit de zeilen genomen worden.'
Er zijn dus redenen genoeg om meer helderheid over het monetaire beleid
te eisen. Maar in plaats van de wantrouwige centrale bankiers te
confronteren met overtuigende argumenten, heeft Lafontaine de indruk
gewekt dat hij bezwaar heeft tegen de onafhankelijkheid op zich - en nu
moet hij terugkrabbelen.