Euro is de kroon op een lang proces
Wim Kok; Dit artikel is een verkorte weergave van
een openbaar college dat premier W. Kok vanmiddag gaf aan de
Rijksuniversiteit Leiden.
Nederland is klaar voor toetreding tot de
Economische en Monetaire Unie, stelt Wim Kok. Hij meent dat het
terugdringen van de hoge werkloosheid in de EU nog tijd zal vergen. Voor
een reeks van jaren is daartoe een structurele economische groei van
drie procent nodig, aangevuld met activerende maatregelen.
Over een kleine twee maanden, op 2 mei van dit jaar, zal de Europese
Raad een beslissing nemen over de voltooiing van de Economische en
Monetaire Unie. Over die gebeurtenis, een mijlpaal in het proces van
Europese eenwording, is al veel gesproken en geschreven. Was het in de
aanloop naar het Verdrag van Maastricht en lange tijd daarna een debat
onder vooral politici, professoren en bankiers, geleidelijk is het
discussieplatform over de EMU verbreed: een steeds groter aantal burgers
in Europa spreekt zich erover uit. Dat is ook logisch, want naarmate de
euro dichterbij komt, verplaatst de aandacht zich van betrekkelijk
abstracte grootheden, zoals de schuldquote en het vorderingentekort,
veel meer naar het alledaagse. Is de waardevastheid van onze pensioenen
wel veiliggesteld? Wat gebeurt er met ons spaargeld en hoe staat het met
de hypotheek op de eigen woning? Zal de euro net zo hard zijn als de
gulden? Hoe vindt straks de omrekening van guldens naar euro's op onze
girorekening plaats? Zullen al die nieuwe prijzen bij de benzinepomp of
in de supermarkt niet verwarrend zijn? En zal het nieuwe muntje wel in
de koffieautomaat passen? Het is deze combinatie van het verreikende en
het alledaagse - van een historische stap in de eenwording van Europa
tot een brood bij de bakker voor één euro in plaats van
voor fl. 2,20 - die de wording van de EMU tot zo'n fascinerende en
uitdagende onderneming maakt.
Het afgelopen jaar is veel aandacht geschonken aan de maatstaven waaraan
de lidstaten die willen deelnemen aan de EMU, moeten voldoen; de
zogeheten convergentiecriteria van het Verdrag van Maastricht met
betrekking tot inflatie, financieringstekort en staatsschuld.
In de aanloop naar het Verdrag van Maastricht heb ik mij als voorzitter
van de Raad van Ministers van Financiën sterk gemaakt voor strikte
toetredingscriteria, in het belang van een sterke euro. Die houding is
nog steeds de mijne. De criteria worden wel eens opgevat als de limieten
waaraan atleten die willen deelnemen aan de Olympische Spelen moeten
voldoen. Als je maar eenmaal over de lat heen bent, mag je gaan. Dat is
niet het hele verhaal. Aan de kandidaten voor de Spelen wordt immers ook
de eis van vormbehoud gesteld. Met de kwalificatie voor de EMU is het
precies zo. In essentie waren de convergentie-inspanningen op weg naar
de laatste fase van de EMU onderdeel van een proces waarmee de lidstaten
de basis voor vertrouwen en geloofwaardigheid moesten scheppen en
versterken. Vertrouwen van de toekomstige partners in elkaar en
geloofwaardigheid op de kapitaalmarkt, bij financiële instellingen,
bij bedrijven en bij burgers.
Ik wil niet verhelen dat dit proces de afgelopen jaren soms moeilijk is
geweest en menigmaal pijnlijke beslissingen noodzakelijk maakte. Zelf
staat mij nog bij hoe zwaar het was om bij een ernstig tegenvallende
conjunctuur in de jaren 1992 en 1993 toch door te gaan met de
vermindering van het financieringstekort. Mijn ervaringen staan niet op
zichzelf. Van mijn toenmalige collega's ministers van Financiën
weet ik dat zij voor vergelijkbare, soms nog omvangrijker opgaven
stonden. Niettemin, we hebben samen aan dat convergentiepad
vastgehouden, stap voor stap, elkaar kritisch toetsend. Het is,
terugkijkend, indrukwekkend hoe in ongeveer zes jaar tijd de
inflatiecijfers elkaar op een laag niveau zijn genaderd, de
kapitaalmarktrente binnen de Europese Unie is gedaald en de
financieringstekorten zijn teruggebracht. De voorwaarden voor een sterke
EMU zijn zo in belangrijke mate vervuld.
In de EMU gaat het niet alleen om de conditie van de individuele
spelers, maar om het vormen van een team dat met dezelfde spelregels in
steeds hechter verband steeds beter zal moeten presteren. Zo gezien gaat
het bij de toepassing van de convergentiecriteria niet alleen om
puntmetingen, maar veel meer om een toets of de afzonderlijke lidstaten
zich over een langere periode in de goede richting bewegen.
Voor Nederland is de totstandkoming van en het deelnemen aan de EMU van
vitaal belang. Door onze geografische ligging is ons land de poort tot
Europa. Onze open economie is verstrengeld met de Europese Unie. Tot op
heden heeft Nederland altijd sterk geprofiteerd van de Europese
eenwording. Een EMU als basis voor verdere welvaartsgroei in Europa
opent voor het Nederlands bedrijfsleven nieuwe perspectieven. Dat
bedrijfsleven, met de steun van zowel werkgevers- als
werknemersorganisaties, heeft zich steeds eensgezind sterk gemaakt voor
de monetaire eenwording van Europa. Nederland zal met groot
zelfvertrouwen aan de EMU kunnen deelnemen, want het beschikt over een
unieke ervaring met de eisen die een monetaire unie stelt. De al in 1983
genomen beslissing om de gulden nauw aan de D-mark te koppelen, heeft
ons vertrouwd gemaakt met de eisen die een harde munt en een op
stabiliteit gericht monetair beleid stellen.
Daarvoor is ook het vermogen nodig om flexibel en afdoend te kunnen
reageren op van buiten komende veranderingen in het economisch tij. Wij
hebben geleerd sterk te zijn in afhankelijkheid. Dat eist de EMU van
ons. Deze voorsprong van een in vijftien jaar opgebouwde ervaring zouden
wij verspelen indien wij het gedachte-experiment van een eventuele (nog)
niet-deelname serieus zouden nemen.
In een voltooide EMU zullen de samenhangen tussen de gewenste
economische dynamiek en de evenzeer nodige sociale stabiliteit ook op
Europees niveau scherp aan het licht treden. Vooral op de arbeidsmarkt
zullen deze samenhangen zichtbaar worden. Moderne economieën worden
steeds kennisintensiever in hun producten en productieprocessen, maar
ook in de wijze waarop ze zich organiseren. Dat geldt evenzeer voor de
landbouw als voor de industrie- en dienstensectoren. Als we proberen een
antwoord te geven op de vraag waarmee we in de toekomst ons brood zullen
moeten verdienen, komt over vrijwel de gehele linie het toenemend belang
van kennis en vaardigheden naar voren. Wanneer de arbeidsmarkten
onvoldoende geschikte kennisdragers kunnen aanbieden, zullen de
mogelijkheden van de economie onvoldoende worden benut met alle gevolgen
van dien voor het sociale gehalte van de samenleving. Het naast elkaar
bestaan van onvervulbare vacatures voor goed geschoolden en een grote
arbeidsreserve van langdurig werklozen is een bewijs van
economisch-bestuurlijk onvermogen en een sociaal drama. Toch bestaat die
situatie in grote delen van de Europese Unie. Deze samenhangen houden
voor de Europese Unie in dat de noodzaak tot beleidsconvergentie verder
gaat dan het begrotingsbeleid en het economisch structuurbeleid. Die
beleidsconvergentie zal zich ook tot de werkgelegenheid en de
arbeidsmarkt moeten uitstrekken. In de aanloop naar het Verdrag van
Amsterdam bleek hierover tussen de lidstaten verrassend weinig verschil
van inzicht te bestaan. De nieuwe werkgelegenheidstitel in het
EG-verdrag is daarvan het resultaat. Al vooruitlopend op de formele
inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam is vorig jaar november in
Luxemburg een bijzondere werkgelegenheidstop gehouden. Die bijeenkomst
heeft een eerste aanzet gegeven voor de afstemming van het nationale
werkgelegenheidsbeleid in Europees verband. Om te voorkomen dat het bij
papier en vrome voornemens alléén zou blijven, is
afgesproken dat de nationale programma's met maatregelen ter verbetering
van de werkgelegenheid reeds in juni van dit jaar onderling zullen
worden getoetst. Ook hier zullen de leden van het EMU-team elkaar
kritisch blijven beoordelen.
De coördinatie van het nationale werkgelegenheidsbeleid is een
noodzakelijk complement op de monetaire en economische
beleidsintegratie. Het terugdringen van de onaanvaardbaar hoge
werkloosheidscijfers in de Europese Unie zal tijd vergen, maar juist
daarom gaat daarnaar onze grootste politieke aandacht uit. Daarvoor is
gedurende een reeks van jaren een structureel forse economische groei
van ongeveer drie procent nodig, aangevuld met een breed palet aan
activerende maatregelen.
Bij het beoordelen van de zwaarte van deze opgave mag worden bedacht dat
een consequent volgehouden aanpak over een aantal jaren tot
opzienbarende werkgelegenheidsresultaten kan leiden. Dat hebben we in
Nederland gezien. Waarom zou dit niet in geheel Europa kunnen?
Euro- en EMU-sceptici plegen zich voor de motivering van hun afwijzing
van de EMU nogal eens te beroepen op de kenmerken van het Amerikaanse
federale model. Vergeleken met de Amerikaanse federale overheid zou de
Europese Unie over te weinig zelfstandig financieel-economisch gewicht
beschikken om de nodige stabiliteit te verzekeren en eventueel af te
dwingen. Daarmee zou de prijsstabiliteit in de EMU - te - eenzijdig
afhankelijk worden van het monetaire instrumentarium van de Europese
Centrale Bank. Die Bank is weliswaar autonoom, maar opererend in een
politiek en maatschappelijk isolement zou zij niet blijvend tegendruk
kunnen geven aan een ongedisciplineerd nationaal begrotingsbeleid. Het
ontbreken van voldoende financiële massa bij de Europese Unie zou
de EMU kwetsbaar maken voor asymmetrische economische ontwikkelingen
binnen haar grondgebied. De risico's van uit de pas rakende regio's of
landen zouden daardoor kunnen worden vergroot. De mogelijkheid om in
zo'n situatie met financiële transfers de onevenwichtigheden te
compenseren, zoals dat in de Verenigde Staten het geval is, zou dan niet
bestaan.
Bij deze vergelijking wordt over het hoofd gezien dat in de EMU een
omvangrijk samenstel aan verticale coördinatie-instrumenten
bestaat, dat veel verder gaat dan in welk ander federaal stelsel ook. In
hun begrotingsbeleid zijn de Amerikaanse federale overheid en de Staten
van elkaar onafhankelijk, net zoals dat in de Duitse Bondsrepubliek het
geval is. In de EMU is daarentegen het nationale begrotingsbeleid aan
strikte marges en een vergaande onderlinge beleidsafstemming gebonden.
Het kenmerkende van het Europese model is dat het de deelnemende landen
verplicht tot samenwerking en convergentie op een heel breed terrein.
Europa heeft, zoals uit de indrukwekkende convergentiecijfers van de
laatste jaren blijkt, veel in dit unieke model geïnvesteerd. Het
heeft daarmee vertrouwen geschapen en aan geloofwaardigheid gewonnen. Zo
gezien kan de EMU zich ontwikkelen tot een hoeksteen voor de verdere
politieke integratie van Europa. En een grotere kracht van Europa in de
wereld. Dat stond de 'founding fathers' van Europa, Monnet, Spaak,
Mansholt en, later, Jacques Delors voor ogen. Het is een voorrecht dat
proces voort te zetten en af te ronden.