It's not the economy, stupid!
J.L. Heldring
Duisenbergs uitlatingen tegenover The Times mogen de euro misschien
naar nieuwe diepten hebben doen kelderen, het zou verkeerd zijn de teleurstellende
prestatie van die munt uitsluitend - of zelfs voornamelijk - toe
te schrijven aan het beleid van de Europese Centrale Bank (ECB).
Trouwens, het besef was al langzamerhand doorgebroken dat die teleurstellende
prestatie haar oorzaak niet zozeer vond in economische en/of monetaire als
wel in politieke gegevenheden. Of beter gezegd: dat besef heeft altijd wel
bestaan, maar is lange tijd verdrongen geweest - hetzij uit vrees dat
het, indien toegegeven, het elan van de nieuwe munt zou remmen, hetzij uit
een soort quasi-marxistisch geloof dat de politiek de economie wel zou volgen.
Maar de laatste tijd vermeerderen zich uitspraken die durven te getuigen van
dit besef. Ik noem er enkele: ,,Ook de onzekerheid over de politieke structuur
van de Europese Unie kan voor velen een reden zijn om zich bij de euro af
te vragen of een 'munt zonder regering' op den duur eigenlijk wel kan'' (André
Szász, oud-directeur van de Nederlandsche Bank (DNB) in Het Financieele
Dagblad, 10 oktober).
In hetzelfde nummer van die krant wordt de president van DNB, A. Wellink,
geciteerd: ,,Het oorspronkelijke idee was om monetaire integratie en politieke
integratie tegelijkertijd door te voeren. Nu staan we als het ware op één
been. De euro is er, maar de politiek blijft achter.''
,,De zwakheid van de euro weerspiegelt het feit dat zij een staatloze munt
is. Zij heeft een economische regering nodig'' (Karel van Miert, oud-commissaris
van de EU, in The Financial Times, 25 september). Ook binnen de directie van
de ECB zelf wordt dit als euvel erkend.
Immers, in deze krant schreef Tomasso Padoa-Schioppa, lid van die directie:
op 5 oktober ,,In de hele geschiedenis zijn de kracht en het succes van een
munt nauw verbonden geweest aan de kracht en de efficiency van het economisch,
sociaal en politieke systeem dat eraan ten grondslag lag'', en de ECB leeft
nu juist in een ,,institutioneel isolement'', wat ,,geen goede zaak'' is.
Nu moet men niet denken dat deze waarheden pas gisteren ontdekt zijn. Het
is alleen maar dat lieden die verantwoordelijkheid dragen (of dat tot voor
kort hebben gedaan), daar nu voor uit durven komen. Maar al in 1994 en 1996
heeft de historicus van DNB, W.F.V. Vanthoor, in verscheidene studies aangetoond
dat in de geschiedenis alle monetaire unies tussen staten die soeverein bleven,
mislukt zijn.
Als goed historicus waagde hij zich niet aan de voorspelling dat dit dus
ook wel met de Economische en Monetaire Unie die in 1999 van start is gegaan,
zou gebeuren, maar de waarschuwing was duidelijk, en uit het citaat dat ik
hierboven van Padoa-Schioppa gaf, blijkt dat er ook wel naar geluisterd is.
Naar een waarschuwing luisteren is echter iets anders dan ernaar handelen.
Moeten we het de verantwoordelijken kwalijk nemen dat zij niet gehandeld hebben
naar de waarschuwing die in Vanthoors historische analyses besloten lag of
die Friedrich Nölling, oud-lid van de raad van bestuur van de Duitse
Bundesbank, ongeveer tegelijkertijd had laten horen: ,,Je moet niet met een
muntunie beginnen alvorens een politieke unie tot stand te hebben gebracht''?
Nee, dat kunnen we hun niet kwalijk nemen. Als politici en andere verantwoordelijken
zich uitsluitend zouden laten leiden door het historische precedent, zou er
nooit iets tot stand komen. Het hele proces van Europese integratie dat in
het begin van de jaren '50 in gang is gezet, was grotendeels een gok. Is het
daarmee veroordeeld? Nee, maar het is nog steeds niet helemaal zeker dat het
proces niet zal stagneren of zelf in de achteruit slippen.
De grote vraag is nu of, als het waar is dat een monetaire unie zonder
politieke unie nooit een succes zal worden, die politieke unie er ooit zal
komen of althans binnen een termijn die politiek relevant is (met politieke
dromen is de euro niet gediend). Is er kans op dat die politieke unie er binnen
afzienbare tijd in enigerlei vorm komt? Het lijkt er niet op!
Niet alleen is er de eeuwige strijd tussen de grotere en de kleinere lidstaten
van de Europese Unie. Er is ook de strijd tussen de voorstanders van intergouvernementele
samenwerking en die van een meer communautair Europa. Maar wat erger is: binnen
één en dezelfde regering lijken er verschillende stromingen
te zijn. Zo is bondskanselier Schröder geporteerd voor versterking van
de (intergouvernementele) Europese Raad en zijn minister van Buitenlandse
Zaken, Joschka Fischer, voor federale samenwerking.
Ook de Nederlandse regering lijkt niet helemaal aan die tegenstrijdigheden
te ontsnappen. In het memorandum dat zij samen met de Beneluxpartners heeft
opgesteld (29 september) zegt zij dat de ,,bestaande intergouvernementele
samenwerking op termijn zoveel mogelijk gecommunautariseerd moet worden'',
maar uit de Staat van de Unie, die zij op 19 september het licht liet zien,
klinken andere geluiden.
Weliswaar wordt daarin een ,,succesvolle communautaire methode van het
grootste gewicht'' genoemd, maar wat vooral in dit stuk opvalt is de overtuiging
dat ,,ook op de lange termijn de lidstaten de fundamentele elementen blijven
waarop de Unie is gebaseerd'' en dat ,,de nationale staat nog steeds het kader
bij uitstek vormt waarbinnen de democratie gestalte krijgt''.
En om de verwarring nog groter te maken, spreekt Ad Melkert, de voorzitter
van de PvdA-fractie in de Tweede Kamer, van wie gezegd wordt dat hij het oor
van minister-president Kok heeft, zich er in deze krant (9 oktober) voor uit
dat het dagelijks bestuur van de Unie bij de Europese regeringsleiders moet
komen te liggen. Het is waar: geen minister-president geeft graag macht uit
handen. Ook premier Kok zal zich in de intergouvernementele Raad wonderwel
thuisvoelen.
Het is nu niet het ogenblik uit te maken welke van deze toekomstvisies
het meest wenselijk dan wel realistisch is, maar uit deze baaierd van gedachten
kristalliseert zich voorlopig geen politieke unie, die nodig is - zo
is de veldwinnende overtuiging - om van de euro een succes te maken.