Voorspoed Euroland mist structurele steun
Door onze redacteur MAARTEN SCHINKEL
AMSTERDAM, 3 JUNI. Euroland mag gaan genieten van twee jaar hoogconjunctuur. Zonder verdere
hervormingen dreigt het daarbij te blijven.
,,Een staking'', waarschuwde de Duitse bondskanselier Gerhard Schröder
woensdag, ,,is niet verenigbaar met de opgaande conjunctuur die we op dit
moment ervaren.'' Hij probeerde daarmee de ambtenarenbonden ÖTV en DAG
te bezweren. Hun leden zijn teleurgesteld, nee, beledigd over het loonbod
van 1,8 procent dit jaar en 2,2 procent volgend jaar dat hun is gedaan. Een
algemene ambtenarenstaking draagt het gevaar in zich de bloem van de economische
opleving in de knop te breken: het vertrouwen kan er onder leiden, de investeerders
worden kopschuw.
En dat terwijl Schröder en zijn mede-regeringsleiders van de elf eurolanden
er juist zo op gebrand zijn de opgaande conjunctuur zo veel mogelijk te verhogen
en te verlengen. Banentop na banentop en het gezamenlijke plengoffer op het
altaar van de Nieuwe Economie, afgelopen maart in Lissabon, zijn daarop gericht
geweest. De werkloosheid in Euroland bedroeg vorig jaar gemiddeld ruim 10
procent, en alleen langdurige en gezonde economische groei schept genoeg banen
om dat tot een acceptabel niveau terug te brengen.
Gaat dat lukken? Het heeft er alle schijn van, op eerste gezicht. De euro-economie
laat dit jaar voor het eerst sinds een half decennium meer dan 3 procent groei
zien. De Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO)
raamde deze week in haar Economic Outlook dat de economie van de eurozone,
die vorig jaar met een groeivoet van 2,3 procent voortkroop, dit jaar met
3,5 procent groeit en volgend jaar met 3,3 procent. Die toename creëert
genoeg banen om de werkloosheid te laten dalen van 10,1 procent van de beroepsbevolking
in 1999 tot 8,5 procent in 2001.
Het zou mooi zijn als de economische opleving zou kunnen worden toegeschreven
aan een gerevitaliseerde economie, met een beweeglijke arbeidsmarkt en vrijgemaakte
productmarkten, net zoals in Verenigde Staten. Maar die diagnose zou flatteren.
In plaats daarvan constateerde de OESO deze week dat het vooral de zwakke
euro is geweest - sinds zijn invoering begin 1999 met 17 procent gedaald
ten opzichte van de valuta van de belangrijkste handelpartners - die
het sleuteltje in het contactslot heeft omgedraaid. Zowel vorig jaar als dit
jaar levert de zwakke euro, via de betere concurrentiepositie van exporteurs,
een vol procentpunt extra economische groei op. Was de Europese munt gewoon
op zijn niveau van begin 1999 gebleven, dan zou de notie dat Europa aan de
vooravond van een Gouden Tijd staat vandaag een stuk minder zijn geweest.
Nu de hulp van de euro over is en de munt de laatste weken tekenen vertoont
juist in koers te herstellen, zal de euro-economie het op eigen kracht moeten
doen. Een belangrijke rol is daarbij weggelegd voor de Grote Onbekende van
de euro-economie: de potentiële groei.
Hoe hoger de potentiële groei van de economie, hoe sneller de economie
langdurig mag groeien zonder dat krapte optreedt. De belangrijkste ontwikkeling
in de VS is dat - kennelijk door de productiviteitsstijging als gevolg
van grootschalige toepassing van technologie - de potentiële groei
hoger is komen te liggen. Werd deze altijd op zo'n 2,5 procent geschat, nu
zou die potentiële groei tegen de 3,5 procent bedragen. In dat tempo
mag de economie dus groeien zonder dat vroeg of laat, door krapte op de arbeids-
of productmarkten, inflatie ontstaat.
Voor de Eurozone lijkt dat nog ver weg. De hoeveelheid onbenutte capaciteit
of juist krapte in een economie wordt tegenwoordig statistisch vastgesteld
door berekening van een zogenoemd output gap. Raakte de economische groei
in tempo onder zijn potentieel, dan ontstaat een output gap dat wijder wordt
naarmate de onderprestatie voortduurt. Groeit de economie juist harder dan
zijn potentieel, dan wordt eerst het output gap ingelopen en ontstaat na verloop
van tijd een negatief output gap. In die situatie draait de economie boven
haar capaciteit en dreigt oververhitting. De centrale bank ziet inflatiegevaar,
verhoogt haar rentes en drukt zo de economische groei tot een aanvaardbaar
tempo.
Hoe hoger de potentiële groei, hoe langer een economie op stoom mag
blijven zonder oververhitting. Verontrustend aan de jongste OESO-ramingen
is dat de eurozone, na twee jaar met ruim 3 procent groei, volgend jaar capaciteitskrapte
krijgt. De organisatie beveelt de Europese Centrale Bank aan de rente te verhogen
van 3,75 procent nu naar 5 procent medio volgend jaar. Daarmee zal op middellange
termijn de groei moeten afnemen tot 2 à 2,5 procent, de kennelijke
potentiële groei van de euro-economie.
De enige manier om de periode van hogere economische groei te verlengen
en meer banen te scheppen is de potentiële groei in de eurozone te verhogen.
Daarvoor moet er later krapte ontstaan, en moet die krapte minder snel leiden
tot opwaartse druk op lonen en prijzen.
Daar komen de 'structurele hervormingen' om de hoek kijken, de mantra die
in Europese kring makkelijker in de mond wordt genomen dan daadwerkelijk toegepast.
Die hervormingen, op het gebied van eigendom (privatiseringen), flexibilisering
en deregulering, zijn wel in gang gezet maar het tempo blijft, zo concludeerde
de zakenbank Goldman Sachs onlangs, ,,pijnlijk langzaam''. In Duitsland wordt,
naast de zoveelste poging tot belastinghervorming, vooral getreuzeld met het
arbeidsmarktbeleid, terwijl in Frankrijk met name het momentum voor de privatiseringen
vrijwel is verdwenen. In Italië ligt voor de eerstvolgende verkiezingen
vrijwel alles op het gebied van hervormingen stil.
In zo'n klimaat is een staking, om Schröder te parafraseren, wel degelijk
verenigbaar met een opgaande conjunctuur - zolang als die duurt. Zonder
hulp van een zwakke euro en een withete Amerikaanse exportmarkt is het de
vraag hoe lang Europa zijn economisch hoogtij op eigen kracht kan volhouden.