Euro zakt steeds dieper weg
Teloorgang van een Europees pronkstuk
Door Roel Janssen
De koers van de euro blijft hardnekkig dalen ten opzichte van de dollar.
Maar niet lang geleden kampte de nu florerende dollar met een soortgelijke
probleem. Geen reden tot zorg derhalve? Toch wel en om meerdere redenen. Vanwege
de ongunstige publieke perceptie. Omdat ECB-president Duisenberg met veel
meer partijen heeft te maken dan zijn Amerikaanse collega Greenspan. Verder
heeft euroland heeft wel één munt maar is het geen politieke
unie zoals de VS.
Arme Europese Centrale Bank. Niets helpt. De aantrekkende Europese economie,
de peptalk van politici, de nervositeit van de Amerikaanse financiële
markten in de afgelopen weken en zelfs een vierde renteverhoging in zes maanden
tijd hebben niet het gehoopte effect gehad. De koers van de munt waarvoor
de centrale bank in Frankfurt verantwoordelijk is, blijft gestaag dalen. De
euro had de rivaal van de dollar moeten worden, maar sinds de introductie
van de gemeenschappelijke munt van elf lidstaten van de Europese Unie, nu
vijftien maanden geleden, is deze bijna een kwart van zijn waarde kwijtgeraakt
ten opzichte van de dollar.
Klem tussen een rots en een harde steen dreigt het monetaire pronkstuk
van de Europese eenwording vermangeld te worden. De ECB grijpt niet in, de
Europese regeringsleiders zijn verdeeld en ondertussen vellen de valutahandelaren
in de financiële markten hun oordeel. En dat oordeel luidt: uit de euro.
Op 1 januari 1999 werden de koersen van elf nationale munten definitief
aan elkaar gekoppeld. De gulden, de Duitse mark, de Franse, Belgische en Luxemburgse
frank, de Spaanse peseta, de Portugese escudo, het Ierse punt, de Oostenrijkse
schilling, de Italiaanse lire en de Finse markka waren vanaf dat moment de
verschijningsvorm van de euro. Pas op 1 januari 2002 verdwijnen de nationale
banbkiljetten en munten en komen de euro's in omloop.
Aan de onderlinge koersen is niets veranderd. Op 1 januari 1999 werd vastgesteld
dat de euro 2,20371 gulden waard is en dat is hij vandaag nog steeds. Ook
de onderlinge verhoudingen tussen de gulden en de overige euromunten zijn
onveranderd. Van inflatie, uitholling van de koopkracht door geldontwaarding,
is geen sprake: een pak melk is het afgelopen anderhalf jaar niet in prijs
gestegen. Intern is er in euroland dus niets aan de hand.
Extern is de waarde van de euro - en dus van de elf munten die hierin zijn
opgegaan - wél dramatisch gezakt. Ten opzichte van het Britse pond
(min twintig procent), de Japanse yen (min 27 procent) en de Amerikaanse dollar
is de euro gedaald. Dat is pijnlijk, het schaadt het Europese prestige, maar
het is over een langere termijn bekeken niet vreselijk dramatisch. Sinds 1971,
toen het stelsel van vaste wisselkoersen werd losgelaten en de grote economieën
overgingen op zwevende wisselkoersen, hebben zich grotere koersschommelingen
voorgedaan.
Na de Tweede Wereldoorlog was de dollar een kwart eeuw drie gulden vijfenzestig
cent waard. In de jaren zeventig zakte de koers naar één gulden
zestig om vervolgens op te lopen tot vier gulden. De koers van gisteren, 2,42
gulden voor een dollar, is allesbehalve extreem.
Toch moet euroland zich zorgen maken. Ten eerste vanwege de publieke perceptie.
Ten tweede vanwege de institutionele arrangementen voor de euro. Ten derde
om de politieke context en ten vierde om de economische achtergronden.
In de aanloop naar de Economische en Monetaire Unie hielden politici het
sceptische publiek voor dat de euro zo hard als de mark (Duitsland) of zo
stabiel als de gulden (Nederland) zou worden. Ook al zijn de gevolgen niet
merkbaar bij het afrekenen van de dagelijkse boodschappen, het valt moeilijk
uit te leggen dat een munt die chronisch in koers daalt, even hard is als
de Europese ankermunten van vóór 1999. Interventies -
steunaankopen van de eigen munt in de financiële markten - helpen
dan niet. Dat is dweilen met de kraan open.
De institutionele arrangementen maken de zaak niet eenvoudiger. De ECB
is de onafhankelijkste centrale bank ter wereld, met één hoofdtaak,
namelijk zorgen voor prijsstabiliteit. Het beleid van de ECB is niet gericht
op een bepaalde wisselkoers van de euro. Het lijkt een opzet die tot geen
enkel misverstand kan leiden, maar dat is niet het geval. Het is lastig om
in Europa met één mond te praten. Zes uitvoerende directeuren
plus elf centrale bankiers vormen het bestuur van de ECB. Bovendien willen
de ministers van financiën, de regeringsleiders, het Europarlement en
in sommige landen ook nationale parlementariërs zich bij gelegenheid
graag uitspreken over de euro. Ook al hebben ze zich na aanvankelijke gaffes
in de begintijd behoorlijk getemperd in hun uitlatingen, het leidt toch vaak
tot een kakofonie van meningen. Met als bijkomend probleem: de Europese Unie
kent elf talen. Soms zijn simpele vertaalproblemen of nuanceverschillen in
de betekenis van woorden de oorzaak van verwarring waardoor de koers van de
euro daalt.
Anders dan Alan Greenspan, de voorzitter van de Federal Reserve Board (het
Amerikaanse stelsel van centrale banken), kan Wim Duisenberg als president
van de ECB niet terugvallen op een institutionele traditie. De ECB is een
nieuwe instelling en geen kloon van de Bundesbank. De werkwijze, de regels,
de samenwerking van het personeel moeten allemaal in de praktijk vorm krijgen.
Ook al gaat dat boven verwachting goed, het blijft een uniek experiment in
monetaire samenwerking. Greenspan kan zich beperken tot twee keer per jaar
een hoorzitting van de Senaat in Washington toespreken, terwijl Duisenberg
te maken heeft met de Commissie, het Europarlement en ministers in Brussel,
Straatsburg en nationale hoofdsteden.
Dit raakt aan het derde probleem. Euroland heeft één munt
maar is geen politieke unie. Het is een vrijwillige samenwerking van soevereine
staten op monetair gebied. De politieke cultuur van de lidstaten blijft op
nationaal niveau bepalend. Zo werd de politiek in Duitsland vorig jaar verlamd
door het optreden van minister van financiën Oskar Lafontaine, die met
zijn oud-linkse denkbeelden dwars lag tegen economische modernisering. Italië
beleeft nog steeds politieke crises - het 58-ste kabinet is deze week aangetreden.
Als in Frankrijk de 35-urige werkweek wordt ingevoerd, als premier Jospin
terugdeinst om het pensioenstelsel te hervormen, als in Nederland een schandaal
over de beursintroductie van World Online ontstaat, als Baskische terroristen
in Spanje weer bommen laten ontploffen - dan heeft dat repercussies die de
nationale grenzen overstijgen. Vroeger zou dat leiden tot een koersval van
de lire of een deuk in de reputatie van de peseta, nu is het de euro die de
klappen opvangt.
Hierin onderscheidt euroland zich van dollarland. Als in Nevada of Virginia
een gouverneur aftreedt, als er een schandaal is in Maine of een wanbeleid
gevoerd wordt in Kansas, raakt dat de dollar niet. De dollar is de munt van
een land met een federale regering. In de Europese Unie hangt het welzijn
van de gemeenschappelijke munt samen met de ontwikkelingen in de lidstaten.
Noch de bevolking noch de politici in de lidstaten zijn zich ervan bewust
dat er monetair gezien geen nationale grenzen meer bestaan. In ieder geval
gedragen ze zich er niet naar.
Euroland maakt het zichzelf extra lastig door onbekommerd over uitbreiding
te praten. Griekenland mag in 2002 als twaalfde land tot de monetaire unie
toetreden. Verder in het verschiet ligt de toetreding van Oost-Europese landen
tot de Europese Unie en wellicht ook tot de eenheidsmunt. De drachme, de zloty
en de forint in de euro - dat perspectief boezemt weinig vertrouwen in. Dan
stellen kapitaalbezitters hun geld uit voorzorg liever veilig in Zwitserse
franken of dollars.
Uiteindelijk is de economie, het vierde aspect, doorslaggevend voor het
lot van de euro. Wisselkoersen weerspiegelen de relatieve kracht van economieën,
en de dollar wint glorieus.
De Amerikaanse economie groeit nu al jaren achtereen met hogere cijfers
dan die van Europa. De Amerikaanse werkloosheid is lager, het gemiddelde inkomen
per hoofd van de bevolking een derde hoger dan dat in de EU. De consumentenbestedingen
zijn uitbundig. Des te meer nu de Verenigde Staten al enige tijd in de ban
zijn van de 'nieuwe economie'. Vergelijk dat met de EU. Vorige maand bespraken
de Europese regeringsleiders dit onderwerp op hun top in Lissabon met als
uitkomst dat de Europese regeringen de interneteconomie gaan bevorderen. Maar
één van de kenmerken van de informatie - en communicatietechnologie
is dat deze door de particuliere sector wordt gedreven en dat bemoeienis van
overheden eerder als belemmering dan als stimulans wordt ervaren.
Vermaak, amusement, technologische vernieuwingsdrang, risiconemend investeren,
particulier ondernemerschap, durf om bedrijven te starten en de drijfveer
om grenzen te verleggen vormen de fundamenten van de economische en politieke
cultuur in Amerika. Geen wonder dat de dot.com-revolutie van nieuwe start
ups een Amerikaanse aangelegenheid is en in de VS beter tot bloei komt dan
tot nu toe in Europa. Hier worstelen lidstaten - Nederland niet uitgesloten
- nog altijd met een omvangrijke publieke sector, stagneert de privatisering
van overheidsbedrijven, hapert de hervorming van de verzorgingsstaat en blijft
de belastingdruk hoog.
Zolang de Verenigde Staten het beloofde land zijn voor beleggers op zoek
naar nieuwe mogelijkheden, houdt de vraag naar dollars aan. De zwakte van
de euro is uiteindelijk het spiegelbeeld van de fenomenale kracht van de Amerikaanse
economie.
De ironie is dat met name Frankrijk de euro altijd beschouwd heeft als
instrument om enerzijds de monetaire macht van Duitsland te beteugelen en
anderzijds om een Europees alternatief voor de dollar te scheppen. Het eerste
is aardig gelukt - wie weet tegenwoordig nog wie de president van de Bundesbank
is? - maar met het tweede schiet het niet op. Daarvoor zal de EU zijn politieke
eenheid moeten versterken en dat is vooralsnog uitgesloten. Verder zullen
de Europese landen bereid moeten zijn hun economieën in versneld tempo
te hervormen en ook dat loopt tegen de grenzen van de politieke veranderingsgezindheid
op. Daarmee maakt de EU zich wat de euro betreft afhankelijk van de Verenigde
Staten. Zolang de Amerikaanse economie doordendert, zullen pogingen van de
ECB om met kleine rentestapjes de euro aantrekkelijker te maken, weinig helpen.
In 1979 vond de jaarvergadering van het Internationale Monetaire Fonds
plaats in Belgrado. De aanwezige centrale bankiers en ministers van financiën
van Europa en de Verenigde Staten hadden slechts één onderwerp
van gesprek: de zwakte van de dollar. De Amerikaanse inflatie liep gierend
uit de hand, de Amerikanen exporteerden hun inflatie naar Europa en de Europeanen
hadden te lijden van de goedkope dollar. De Europeanen, Duitsland voorop,
eisten dat Paul Volcker, de pas benoemde voorzitter van de Amerikaanse Federal
Reserve Board, de dollar zou oplappen.
Onder zware Europese druk vertrok Volcker in het geheim uit Belgrado naar
Washington. Daar kondigde hij op 6 oktober 1979 zijn 'zaterdagnacht special'
aan: hij schroefde de rente drastisch omhoog om de inflatie uit de Amerikaanse
economie te wringen. Door de hoge rente kwam de economie in een diepe recessie
terecht. Maar de inflatie zakte en de dollar herstelde zich. Midden jaren
tachtig bereikte de dollar een historisch hoogtepunt. De dollar is niet hoog,
maar de andere munten zijn laag, sprak toenmalig president Ronald Reagan.
Deze week zei de Franse minister van financiën Laurent Fabius precies
hetzelfde: de euro is niet zwak, maar de dollar is sterk. Het blijft een kwestie
van perceptie.