NIEUWS  TEGENSPRAAK  SUPPLEMENT  DOSSIERS  ARCHIEF  ADVERTENTIES   SERVICE


Bijlmer-enquête

Actueel

Rapport enquete-commissie

Lading

Ondervraging politici

Gezondheid bewoners en bergers

Getuigen

Relatie Israel

El Al

Betekenis parlementaire enquête

Artikelen op datum

Profiel over de Bijlmerramp
(21 jan. 1999)

Oekaze: maar je moet je kop houden

Jarenlang kregen de verkeersleiders op Schiphol van het ministerie van Binnenlandse Zaken en de Rijksluchtvaartdienst het bevel om geen mededelingen te doen over El Al, zo werd vandaag getuigd voor de enquêtecommissie Bijlmerramp.

Door onze redacteuren HARM VAN DEN BERG en FLORIS VAN STRAATEN

DEN HAAG, 5 FEBR. Th. Croon, in oktober 1992 chef van de verkeersleiders op Schiphol, wil het voor de enquêtecommissie Bijlmerramp even over zijn burgerplicht hebben. Niet als excuus, gewoon als toevoeging. ,,Nou ja, ik bedoel dat ik op grond van medemenselijkheid de formele aanpak opzij had moeten zetten en onze informatie even had moeten checken bij de duty-manager van Schiphol.''

Croons formele opstelling op de avond van de ramp had tot gevolg dat belangrijke informatie over de samenstelling van de lading aan boord van het verongelukte vrachtvliegtuig van El Al niet werd doorgegeven. Hij was naar eigen zeggen door zijn collega T. Polman slechts in algemene bewoordingen op de hoogte gebracht over de lading: ,,Ik had geen kennis van de inhoud, maar wist alleen dat het om brandbare en ontplofbare stoffen ging.'' Na diep nadenken herinnerde hij zich ook weer dat zijn collega hem had gevraagd dit voor zich te houden en Croon was het daar wel mee eens geweest. Een gevolg van wat hem, zoals hij de commissie vanmorgen voorhield, jarenlang was ,,ingeprent'' door zijn superieuren, het ministerie van Binnenlandse Zaken en de Rijksluchtvaartdienst. ,,Door individuele werknemers mochten geen mededelingen worden gedaan over El Al. Bewegingen van deze maatschappij waren met de grootste terughoudendheid omgeven'', aldus Croon. Een situatie die gold sinds de dagen van de Yom Kippur-oorlog in 1973.

Op de vraag van commissielid Oudkerk wat het begrip inprenten nu precies inhoudt, zei Croon dat het eigenlijk neerkwam op een dienstbevel. In deze sfeer vond hij het ook helemaal niet vreemd dat zijn collega Polman iets eerder op de avond over de lading met hem had afgesproken om daar niks over te zeggen. ,,Op mij kwam die opmerking dus niet vreemd over, het vloeide voort uit de voorgeschiedenis'', aldus Croon. Hij deelde de commissie mee dat er enkele keren een ‘oekaze' is gekomen van het ministerie van Binnenlandse Zaken om volstrekte geheimhouding te bewaren over de taxibanen die El Al zou gebruiken op de luchthaven. En toen later de toestellen van de luchtvaartmaatschappij ook op de grond door veiligheidsmensen werden begeleid, moest dat ook geheim blijven.

Polman verklaarde vanmorgen in zijn verhoor, dat volgde op dat van Croon, dat hij kort na de ramp een collega met El Al had laten bellen. Die schoof hem even later een papiertje onder zijn neus met de woorden gif, gassen en explosieven. ,,Maar niet gevaarlijk'' werd er bij gezegd. Uit voorzorg had Polman het briefje meteen verscheurd: ,,Ik wilde per se niet dat dit als een lopend vuurtje over de afdelingen zou gaan.'' Polman erkende dat hij daarna verscheidene mensen op de hoogte had gesteld van deze informatie over de lading, maar hij had ze steeds op het hart gedrukt om deze gegevens voor zich te houden. Een van de mensen met wie hij hierover sprak was zijn voorlichter G. Knook. Later riep hij een ander in dit verband telefonisch toe: ,,Maar je moet je kop houden.'' Polman had die avond ook contact gehad met de luchtvaartpolitie en met K. Beumkes, een onderzoeker van de Rijksluchtvaartdienst. Tegenover hen deed hij echter geen mededelingen over de lading, hoewel beiden dan een waarschuwing hadden kunnen doorgeven aan de brandweer of hulpverleners. Gevraagd waarom hij het juist deze mensen niet had ingelicht, zei Polman slechts: ,,Daar heb ik geen verklaring voor.''

Wel stelde Polman dat hij er steeds van was uitgegaan dat anderen de brandweer wel hadden gewaarschuwd. ,,Ik was er heilig van overtuigd dat ze dat al wisten.'' Bovendien vielen volgens hem zaken betreffende de lading niet onder zijn verantwoordelijkheid.

De toenmalige voorlichter van de verkeersleiders G. Knook deed die avond thuis in Almere er ook het zwijgen toe. Journalisten die hem belden met een vraag over de lading, kregen niets te horen. Terwijl ook hij op de hoogte was van de explosieven, gif en gassen aan boord van de 4X-AXG. Ook Knook vond: ,,Daar praten we niet over.'' Maar hij stelde wel de directeur van de Rijksluchtvaartdienst J. Weck op de hoogte en zijn eigen baas, A. van Liere die thuis in België zat. Van Liere was volgens de voorlichter nauwelijks geïntereseerd: ,,Hij zei: we zien elkaar morgen wel weer.''

Tijdens de verhoren van gistermiddag werd duidelijk dat het bij herhaling is voorgekomen dat El Al-vrachtvliegtuigen van Schiphol opstegen die technisch niet aan de geldende onderhoudsnormen voldeden. Onderhoudstechnici van de Israelische maatschappij lieten de toestellen echter willens en wetens vertrekken naar andere bestemmingen, zo verklaarde de ervaren onderhoudstechnicus van El Al, C. Gaalman. Omstreeks 1992 had hij dit voor het eerst meegemaakt. ,,De kist had niet weggemogen, dat was mijn idee.''

Na aandringen van de commissie en na overleg met El Al's advocaat R. Polak zei Gaalman dat het enkele keren was voorgekomen dat superieuren formulieren ter goedkeuring van het toestel tekenden, hoewel lagere technici het daarmee niet eens waren. Zelf zei hij zich drie zulke gevallen te kunnen herinneren. Hij erkende ook zelf wel eens zijn handtekening te hebben geplaatst op een formulier ten teken dat alles in orde was, terwijl hij wist dat dat niet het geval was. Deze praktijken kwamen onder meer voort uit het feit dat de onderhoudsteams dikwijls onder grote druk moesten werken. Ook de El Al-vrachtvliegtuigen die van hun thuisbasis Tel Aviv naar Amsterdam vlogen, waren niet altijd goed onderhouden. ,,We hebben het er wel eens over gehad met collega's hoe ze een kist zo uit Israel konden wegsturen'', aldus Gaalman.

Gaalmans collega-technicus H. Bollinger, in oktober 1992 net een maand in dienst bij El Al, werd gisteren als laatste gehoord. Hij herkende zich niet in de geschetste sfeer van overruling: ,,Ik heb mijn baas nooit achter me zien staan.'' Volgens Bollinger heeft hij ,,een stressige baan waarin veel op je afkomt'', maar zijn indruk over onderhoud bij El Al is goed.

NRC Webpagina's
5 FEBRUARI 1999

    Bovenkant pagina

NRC Webpagina's © NRC Handelsblad