Rashondenras
HET TOTAAL onverwachte nieuws
over de goede vooruitgang in het Human Genome Project dat volgende week
zoveel stof doet opwaaien en dat ook stellig aanleiding geeft tot
bezorgde conversatie in en op Nova en de opiniepagina's (de rol van de
verzekeringen, van de octrooibureaus, het forensisch laboratorium, het
bejaardentehuis, enzovoort), dat nieuws brengt ook plotseling de
belangstelling voor de genetische manipulatie weer in het
centrum van de huiskamer. De genenvolgorde op de menselijke chromosomen
wordt natuurlijk niet voor niets bepaald, als het werk af is gaat men
aan de slag. Wie verkeerde genen heeft wordt geholpen.
Het AW-labo, met zijn geringe hoeveelheid glaswerk en geschoold
personeel, moet hierbij aan de zijlijn blijven staan. Het heeft geen
enkele DNA-status. Toch heerst er een fel verlangen om ook eens in een
genoom in te grijpen, al is het maar bij een bacterie, gist of
spoelworm. Met milde middelen wat mutaties oproepen en daarna de
natuurlijke selectie een handje helpen.
Genetisch manipuleren is niet zo moeilijk. Goedbeschouwd wordt er al
eeuwen gemanipuleerd dat het een aard heeft, als je tenminste onder
genetisch manipuleren verstaat wat er logisch gesproken ook onder
behoort te worden verstaan: de 'veredeling' van vee, huisdieren en
land- en tuinbouwgewassen. Daarin was men vóór 1900, toen
de hoofdlijnen van de erfelijkheid na een wat onopvallende start in
Brno eindelijk gemeengoed werden, al heel ver gevorderd. Het is met
genetisch manipuleren als met het voorspellen van hoog water: je kunt
er een heel eind mee komen zonder enig besef van de krachten die er
achter schuil gaan. Volslagen verkeerde uitgangspunten, zoals de aanname
dat de erfelijkheid schuilt in het bloed en dat er zoiets bestaat als
vers bloed, volbloed en halfbloed zijn daarbij interessant genoeg
nauwelijks een beletsel. Zelfs de stellige, maar zoetjesaan
achterhaalde overtuiging dat aangeleerde eigenschappen (zoals een
kunstige voetbalbalbeheersing) worden doorgegeven aan het nageslacht
hoeven succesvol manipuleren niet in de weg te staan. In het klassieke
manipuleren werd een eenvoudig schema gehanteerd. Dieren en planten met
gewenste eigenschappen werden zoveel mogelijk in het fokprogramma
begunstigd, planten en dieren met verkeerde eigenschappen werden er
zoveel mogelijk buiten gehouden. Beide activiteiten vallen onder wat
lange tijd zo geheimzinnig 'teeltkeus' heette. Hrd gaat teeltkeus niet,
maar wie lang genoeg door blijft gaan kan toch belangrijke vorderingen
maken. Met sommige dieren en gewassen is de mensheid al vele eeuwen, ja
zelfs al millennia bezig. We hebben er de vette, kale varkens en de van
melk overlopende koeien aan te danken.
Langs de weg van geleidelijkheid zijn ook veel verschillende
hondenrassen ontstaan, rassen die je nu 'oude rassen' zou kunnen
noemen, zoals de chow-chow, de pekinees en de mastiff. Aanvankelijk was
er de selectie op een bepaald gebruiksgemak, op den duur wordt ook of
vooral gefokt op het conserveren van de verkregen gunstige
eigenschappen. Dan ontstaan er binnen het hondenras (dat maar een heel
globale definitie heeft) 'rashonden' waarvan het nakomelingschap
volmaakt voorspelbaar is. Zolang men maar rashonden van hetzelfde
hondenras laat paren.
Niets bijzonders. Ingewikkeld wordt het als men haast krijgt, als
men van de ene op de andere dag een geheel nieuw ras wil bereiden uit
twee of meer bestaande, oude rassen. Wat honden betreft is dat besluit
in de negentiende eeuw nogal eens gevallen in Engeland en Duitsland. In
Engeland werden allerlei nieuwe terriers bedacht, Duitsland kreeg onder
meer zijn boxer en zijn Dobermann pincher.
Beweerd wordt dat de Dobermann pas in 1870 in ontwikkeling werd genomen
door Louis Dobermann die daarvoor uitging van een Rottweiler en een
Duitse pincher en nog wat andere hondenrassen, waaronder vermoedelijk
een greyhound. Al rond de eeuwwisseling was de Dobermann berucht om
zijn agressieve gedrag. Niet die agressie is zo vreemd (uit het feit dat
bijna lle Dobermanns agressief zijn volgt dat ze op agressiviteit zijn
gefokt), maar het feit dat het werk van Dobermann al binnen 30 jaar een
nieuw min of meer zuiver 'ras' had opgeleverd. Wie er vanuit gaat dat
er niet wordt gefokt met honden die jonger zijn dan 2,5 jaar ziet in
dat er maar tien, twaalf generaties tussen Louis Dobermann's eerste
initiatief en de uiteindelijke ongunstige reputatie van zijn hond
liggen. Maar wat moet er ondertussen allemaal niet zijn gemanipuleerd,
geselecteerd en bijgestuurd. Vergeet niet dat er vooral in het begin
van het fokprogramma keer op keer 'Mendelse uitsplitsing' optreedt: dat
er steeds weer puppies verschijnen die niet de beoogde mengvorm
zijn maar in een soort 'terugslag' weer helemaal lijken op hun ouders
of grootouders. Vooral in het begin is het nageslacht genetisch zeer
heterogeen, dat stelt de fokker steeds opnieuw voor lastige
beslissingem. Het staat wel vast dat de Dobermann in 1900, toen Mendels
werk bekendheid kreeg, nog lang niet raszuiver was.
Wat ook vreemd is, is de rol die de zo gevreesde en beruchte 'inteelt'
speelt in het ontwikkelen van nieuwe rassen en het fokken van rashonden
van dat nieuwe hondenras. Aan de gehele operatie is immers niet te
beginnen zonder een incestueus kruisschema. Je kruist twee
verschillende rassen en kunt dan alleen verder met de nakomelingschap
die dat oplevert: broer met zus. De operatie is ook niet te
beëindigen zonder inteelt. Als op een goed moment aan de
raszuiverheid moet worden gewerkt moeten er zoveel mogekijk verkeerde
genen worden weggewerkt. Dan moet er opnieuw binnen de familie worden
gepaard. Het werpt een heel nieuw licht op het vermeende gevaar van
inteelt.
Lezer, dit was maar een gelegenheidsstukje dat een beetje moest
aansluiten bij de fantastische humane-genoomresulaten die vandaag
centraal staan. Hier heeft haast een schitterend succes opgeleverd!
Denk er eens over na hoe dezelfde haast verhindert dat er honden worden
gefokt die een soort natuurlijke aanleg hebben om heel oud te worden.
Bedenk hoe dat fokprogramma er zou uitzien: als het bouwen van de Sint
Pieter.
Karel Knip