Tegen het radicalisme
Hendrik Spiering
Koos Neuvel. Wee de genen. Over de biologische fundamenten van menselijk gedrag. Meinema Zoetermeer; 214 blz. Prijs: ƒ32,50. ISBN 90 211 3790 9.
In de onlangs verschenen interviewbundel Wee de genen. Over de biologische fundamenten van menselijke gedrag praat journalist Koos Neuvel met Nederlandse onderzoekers als Frans de Waal, Nico Frijda, Dick Schwaab, Ype Poortinga, Otto Adang en Theo Dorelijers. Ze hebben een weinig radicale opvatting over de invloed van genen op menselijk gedrag: natuurlijk zijn genen belangrijk, maar niet uitsluitend. Tweelingonderzoekpionier Ko Orlebeke beschrijft het in het boekje als volgt: 'In biologische kring weet men maar al te goed dat er geen enkel gedrag bestaat dat niet op de een of andere manier biologische wortels heeft. Er bestaat geen alternatief. Als de biologie ophoudt, ben je dood.'
Maar over de rest heerst in Nederland kennelijk nuchterheid. 'Zonder hersenen geen gedrag', zegt ook Herman van Praag, pionier van de biologische psychiatrie. Maar 'de tegenstelling tussen biologische en sociale verklaringen van geestesziekte is mijns inziens een schijntegenstelling, net als de tegenstelling tussen pillen en praten. (...) Ik heb nooit iets tegen psychotherapie gehad.'
De evolutionair psycholoog Akko Kalma werd wegens zijn 'biologische' opvattingen onlangs nog voor 'seksist' uitgemaakt, maar ook hij heeft een genuanceerde opvatting over de relatie tussen biologie en gedrag: 'Veranderingen in cultuur of ecologie kunnen leiden tot een ander systeem van partnerkeuze. Genetisch gebaseerde strategieën kunnen flexibel zijn onder invloed van de omgeving. Veel psychologen hebben het daar moeilijk mee, ze denken dat je moet kiezen tussen een van de twee. Baarlijke nonsens.'
En over de theorie dat menselijk gedrag vrijwel volledig evolutionair te verklaren zou zijn zegt de psycholoog Nico Frijda: 'Het zal allemaal best, we zijn er toen niet bij geweest. Met dat evolutionaire geleuter moet je voorzichtig zijn. (...) Misschien spelen, zingen en dansen we wel alleen omdat het prettig is om te doen, en is er in de evolutie nooit enige reden geweest om zulk gedrag weg te selecteren.' Opvallend is ook dat in de interviewbundel regelmatig het vage begrip 'menselijke natuur' opduikt, waarmee de causaliteit van de relatie tussen gedrag en biologie in het vage wordt gelaten. Zoals wanneer de filosoof Chris Buskes zegt: 'De cultuur bezit de nodige vrijheid maar zodra ze langdurig ingaat tegen de menselijke natuur is ze gedoemd het onderspit te delven.'
In zijn heldere inleiding op deze interviews schetst Neuvel de geschiedenis van wat hij noemt 'de biologische opmars'. Na de gruwelen van het nazistische sociaal-darwinisme stond de biologische verklaring van menselijk gedrag nogal in kwade reuk. Neuvel wijst er overigens op dat de sociale verklaring van menselijk gedrag ook geen zuiver strafblad heeft: in de communistische landen leidde de opvatting dat menselijk gedrag sociaal volkomen manipuleerbaar was ook tot gruwelen. De omslag voor onderzoek naar biologische wortels van gedrag kwam in de jaren zeventig, toen duidelijk werd dat ook in de natuur sociaal gedrag voorkwam. Het keiharde beeld van de natuur als een oorlog van allen tegen allen verdween. Vooral onderzoek bij de vampiervleermuis in de jaren tachtig betekende volgens Neuvel een doorbraak. Dit op zich nogal onsympathiek ogende dier bleek het verzamelde bloed te delen met soortgenoten die een minder fortuinlijke jacht hadden gehad. Asociaal gedrag wordt bestraft: vleermuizen die niet zelf ruimhartig gaven als ze veel hadden, kregen niks als ze een keer minder geluk hadden. De tegenstellingen tussen sociaal en natuurlijk zijn door dat soort onderzoekingen een stuk kleiner geworden.