Echte luiheid
Echte of onechte luiheid.
Psychologen wisten haarfijn uit te leggen hoe deze verschillende vormen
van luiheid te onderscheiden. Zij werden niet gehinderd door de
spreekwoordelijke kennis van zaken, want juist het gebrek daaraan
verschafte hun de ruimte voor vrijmoedige speculaties over luiheid,
criminaliteit, intelligentie; wat echt was en onecht, aangeboren of
aangeleerd. Tot de Tweede Wereldoorlog waren de geesteswetenschappen
georiënteerd op vooral de Duitse en, in mindere mate, de Franse en
Italiaanse traditie. Sommige artikelen in Nederlandse psychologische of
pedagogische tijdschriften werden in het Duits geschreven.
Na de Tweede Wereldoorlog verandert dit abrupt. Op Duitse autoriteiten
kun je je dan maar moeilijk meer beroepen; niet alleen omdat het
Duitsers zijn maar ook omdat zij zich in hun speculaties vaak hebben
laten leiden door de ideologie van het Derde Rijk en, zoals Jung, het
antisemitisme bijvoorbeeld een wetenschappelijke status hadden
verschaft.
Bij gebrek aan alternatieven zijn de verwijzingen naar andere auteurs
aanvankelijk schaars. Geleidelijk wordt het roer overgenomen door een
nieuwe generatie wetenschappers die zich vooral laten leiden door de
Amerikaanse literatuur. Dit betekent niet alleen een talige omslag maar
ook een andere benadering. Alle wetenschappelijke vragen worden
gedwongen in het keurslijf van het experiment. Via talloze experimentele
onderzoeken zal men er ooit in slagen, zo luidt de verwachting, het
grote geheel te doorgronden.
Erg bevredigend is dit niet. De onderzoeken ontberen in de regel een
bredere visie; bovendien is het geheel toch meer dan de som der delen.
In de ideologisch sterk gekleurde jaren zeventig leidt dit tot allerlei
tegenbewegingen, waarbij een betere wereld vooropstaat. Wetenschap mag
niet waardevrij zijn. De wereld wordt maakbaar geacht en opvattingen die
daar niet in passen worden fel bestreden.
Hoewel onderzoek uitwees dat intelligentie ten minste voor een deel het
resultaat was van erfelijke factoren, werd A.D. de Groot, die het waagde
in een rapport naar dit soort onderzoek te verwijzen, verketterd. De
criminoloog Bianchi die zijn status van hoogleraar meer ontleende aan de
tijdgeest dan aan de wetenschap besloot een wetenschappelijk dispuut
over erfelijke aanleg met: 'Het is niet zo, want het mag niet zo
zijn.'Inmiddels wordt steeds duidelijker dat psychische kenmerken
samenhangen met fysiologische processen en dat de oorzaken daarvan
grotendeels genetisch bepaald zijn. In de psychiatrie wordt meer dan
ooit gebruik gemaakt van medicijnen met effecten waar Jan Foudraine
alleen maar van kon dromen. De psychiater Kuiper moest eerst
patiënt worden om daarvan overtuigd te raken. De toenemende kennis
omtrent het menselijke bouwwerk betekent niet dat er geen ruimte over
zou blijven voor speculeren. Het gaat nu niet meer over de vraag wat te
doen aan echte dan wel aan aangeleerde luiheid, maar om de problemen van
hyperactieve kinderen waarvan de oorzaak wordt gezocht in iets zo
oncontroleerbaars als een 'minimal brain damage' of het effect van
kleurstoffen in snoepgoed, kortom speculaties met een hoog 'Het Zwarte
Gat'-gehalte. Hoewel in steeds meer gevallen genetische factoren de
oorzaak blijken te zijn van ziekte, menen velen dat de oorzaak in de
eerste plaats gezocht moet worden tussen de oren. Terwijl er dus ook nu
nog allerwegen vrijmoedig op los wordt gespeculeerd bestempelen we de op
niets gebaseerde ideeën van vorige generaties als simpel en
naïef. Maar dat geldt natuurlijk ook voor het wetenschappelijke
werk uit die tijd. Beide, het wetenschappelijke en het speculatief
beschouwende, hebben dezelfde wortels: de wetenschappelijke stand van
zaken op dat moment die geen uitkomst biedt of die we liever niet
kennen.
Leo Prick