Knagende kloon; VOLWASSEN MUIZEN GEKLOOND VIA
KERNTRANSPLANTATIE
Marcel aan de Brugh
Voor het eerst zijn er volwassen muizen gekloond via
kerntransplantatie, de techniek waarmee Dolly werd geboren. Erg
efficiënt is de methode nog niet.
Eindelijk is bewezen wat lang voor onmogelijk werd gehouden:
volwassen muizen zijn wel degelijk te klonen via kerntransplantatie, de
techniek waarmee Dolly ter wereld werd gebracht. Een groep onderzoekers
uit Hawaii, Japan, Engeland, Italië en Amerika is daar nu in
geslaagd. Hun resultaten werden afgelopen donderdag in Nature
gepubliceerd.
Het internationale team wist in totaal 31 muizen te klonen. Ze
gebruikten daarvoor de inmiddels bekende techniek van
kerntransplantatie. Daarbij neemt een onderzoeker een volwassen cel uit
een dier, zeg een zwarte muis. Uit die cel haalt hij de kern en die
brengt hij in een eicel van zeg een witte muis, waaruit eerder al de
kern is verwijderd. Daarna krijgt de eicel het signaal dat hij zich moet
gaan delen. Er ontstaat een embryo. Dat wordt vervolgens in een
draagmoeder geplaatst. Daarna is het wachten op de geboorte.
Om die 31 klonen te krijgen voerden de onderzoekers 2.468
kerntransplantaties uit. Dat leverde 1.385 embryo's op. Die werden in 90
draagmoeders geplaatst. Uit deze cijfers blijkt dat de efficiëntie
van de techniek nog steeds erg laag is. Het feit dat volwassen muizen nu
te klonen zijn, biedt echter interessante perspectieven, meent prof.dr.
A. Berns, hoofd van de afdeling moleculaire genetica van het Nederlands
Kanker Instituut. “Het kan van pas komen bij het oplossen van
fundamentele vragen, met name over de genetische programmering van
cellen. Het is praktisch om dat bij de muis te bestuderen. Een muis is
een bekend proefdier, laat zich makkelijker houden en heeft een korte
generatietijd.”
Uit het onderzoek blijkt dat niet alle cellen even geschikt zijn voor
klonen. De wetenschappers begonnen hun experimenten met drie
verschillende typen cellen: Sertoli-cellen, neuronale cellen en
cumulus-cellen. Sertoli-cellen bevinden zich in de testis. Ze liggen
langs de zaadbuizen en zijn betrokken bij de aanmaak van zaadcellen.
Neuronale cellen zijn zenuwcellen. Cumuluscellen vormen een dikke laag
om een ontwikkelende eicel en voorzien haar van voedingsstoffen, onder
andere koolhydraten. Kerntransplantatie lukte het beste met kernen uit
cumulus-cellen. Van alle eicellen met een 'cumulus-kern' groeide ruim 60
procent uit tot een embryo: van de eicellen met een Sertoli-kern was dat
40 procent en van de eicellen met een kern uit een neuronale cel lag dat
percentage op 22. De auteurs hebben geen verklaring voor deze
verschillen. Vanwege hun succes zijn verdere experimenten uitgevoerd met
cumulus-cellen. De eerste gekloonde muis werd op 3 oktober 1997 geboren,
een half jaar nadat Nature het artikel over Dolly had gepubliceerd. Het
dier kreeg de naam Cumulina.
Tot voor kort werd het klonen van volwassen muizen voor onmogelijk
gehouden. Karl Illmensee en Peter Hoppe beweerden in 1981 dat het hun
was gelukt. In januari van dat jaar publiceerden ze hun resultaten in
Cell. Het nieuws sloeg in als een bom. Illmensee, de meest
charismatische van de twee, was op slag wereldberoemd. Maar niemand
slaagde er vervolgens in om de resultaten te herhalen. De Duitser werd
beticht van fraude. Een vijfkoppige commissie werd aangesteld om de
kwestie tot op de bodem uit te zoeken. In 1983 concludeerde de commissie
dat Illmensee tijdens zijn experimenten onacceptabel veel fouten had
gemaakt. Zijn proeven werden “wetenschappelijk waardeloos” genoemd.
Illmensee werkt nu bij de gynaecologische kliniek aan de universiteit
van Salzburg, Peter Hoppe trok zich drie jaar geleden uit de wetenschap
terug. Hij was toen 53.
In 1984 schreven James McGrath en Davor Solter in Science: “Het klonen
van zoogdieren, via een eenvoudige kerntransplantatie, is biologisch
onmogelijk.” Dertien jaar later, met de geboorte van Dolly, moesten
McGrath en Solter die uitspraak intrekken. Het Schotse schaap is een
kloon, voortgekomen uit een uiercel van een zes jaar oude zwangere Fin
Dorset ooi. Een uiercel is een zogeheten gedifferentieerde cel,
genetisch helemaal erop toegespitst om te functioneren als een uiercel.
Het is opmerkelijk dat het de Schotten gelukt is om een uiercel te
herprogrammeren, zodat er weer een heel zoogdier - met spierweefsel,
bindweefsel, huidweefsel, enzovoorts - uit groeit. Toch hebben sceptici
altijd getwijfeld aan de uitkomst van de proef. Volgens hen is het
gewoonweg niet mogelijk om een gedifferentieerde cel te herprogrammeren
alsof hij weer helemaal aan het begin van zijn ontwikkeling stond.
Met het klonen van volwassen muizen is die sceptici nu de mond gesnoerd
(zie kader). Gedifferentieerde cellen zijn wel degelijk genetisch
opnieuw te programmeren zodat ze zich weer als naďeve cellen
gedragen. Berns: “De differentiatie is een zeer complex proces. Sommige
genen worden uitgeschakeld, andere blijven actief. Welke dat precies
zijn is afhankelijk van de taak die een cel moet gaan vervullen. Een gen
dat moet worden uitgeschakeld, wordt door de cel gemethyleerd. Die plakt
op verschillende plaatsen een methylgroep (CH) aan het DNA waardoor het
gen niet meer kan worden afgelezen. Het DNA van een gedifferentieerde
cel, bijvoorbeeld een cumulus-cel, barst van die methylgroepen. Bij
kerntransplantatie worden die methyleringen ongedaan gemaakt.”
Voor een goede herprogrammering is het essentieel dat de activiteit van
de donorkern en de ontvangende eicel op elkaar worden afgestemd. Dat
gebeurt door de donorcellen een aantal dagen te bewaren in
kweekvloeistof waarin de concentratie voedingsstoffen langzaam afneemt.
De cellen komen dan tot rust, ze bevinden zich in de zogenoemde G-fase
van de celcyclus. Daarna wordt de kern uit zo'n rustende cel
getransplanteerd naar een lege eicel. Enzymen in het celplasma kunnen er
dan voor zorgen dat de methylering van het DNA ongedaan wordt gemaakt.
Zeker bij de muis is dit van vitaal belang. Het DNA van een bevruchte
eicel houdt zich gedurende de eerste celdelingen nog rustig, die
delingen voltrekken zich min of meer automatisch. Bij muizen wordt het
DNA al in het tweecellig stadium actief, bij schapen pas in het acht- of
zestiencellig stadium. Bij de muis is er dus veel minder tijd om het DNA
in de kern te herprogrammeren, het is hier dus cruciaal om donorkern en
eicel optimaal op elkaar af te stemmen.
Toch denken de auteurs in Nature dat er meer nodig is dan alleen die
G-fase. “Blijkbaar is die niet genoeg om de ontwikkeling van een embryo
te garanderen”, schrijven ze. Alle drie de celtypen die ze in eerste
instantie beproefden bevonden zich vlak voor de kerntransplantatie
immers in de rustfase. Toch leverde dat zeer verschillende resultaten
op.
Het belang van die G-fase werd onlangs trouwens helemaal in twijfel
getrokken door een publicatie in Science (22 mei). Een groep Amerikaanse
wetenschappers gebruikte juist actieve cellen voor kerntransplantatie.
En hun aanpak werkte. Als donorcellen gebruikten ze foetale
fibroblasten. Na kerntransplantatie verkregen ze 276 embryo's. Daarvan
groeide 12 procent uit tot blastocyst en daarvan plaatsten de
onderzoekers er 28 terug, verdeeld over 11 draagmoeders. Zo'n negen
maanden later werden er vier kalveren geboren. Eén stierf er vijf
dagen na de geboorte, de rest bleek gezond. De vraag is dus nu hoeveel
het er toe doet dat een donorcel zich in de G-fase bevindt voordat de
kerntransplantatie wordt uitgevoerd. Berns: “Niemand kan daar een
mening over hebben, want niemand weet er het fijne van.”
Berns denkt niet dat het klonen toegepast gaat worden om transgene
muizen te maken. “De huidige technieken voldoen daarvoor prima. Het
klonen van muizen zal denk ik geen middel worden. Je zou het wel kunnen
gebruiken als doel om de herprogrammering van gedifferentieerde cellen
te bestuderen.”
De Honolulu-techniek
Het Schotse bedrijf PPL Therapeutics, dat betrokken is geweest bij het
maken van kloon Dolly, heeft donderdag een overeenkomst gesloten met
ProBio America, een in Honolulu gevestigd bedrijf dat een verbeterde
kloontechniek (de Honolulu-techniek) in huis heeft. Met die techniek
willen beide bedrijven genetisch gemanipuleerde varkens gaan klonen. Ze
willen de varkensorganen gebruiken voor orgaantransplantaties bij
mensen.
De Honolulu-techniek is een verbetering van de Dolly-methode. Daarbij
werden donorkern en eicel met elkaar versmolten via een elektrische
puls. Bij de nieuwe techniek wordt de donorkern met behulp van een
speciale pipet in de eicel geďnjecteerd. Door toevoeging van
bepaalde stoffen wordt de rijping van de eicel vervolgens een tot zes
uur vertraagd, zodat kern en celplasma hun activiteit in de tussentijd
op elkaar kunnen afstemmen. Deze vertraging vergroot de kans dat de
eicel zich normaal gaat ontwikkelen. Deze methode is efficiënter
dan de klassieke manier van klonen.
PPL Therapeutics probeert al een tijdje genetisch gemanipuleerde varkens
te klonen via de Dolly-techniek, maar dat lijkt niet goed te lukken. Het
bedrijf hoopt op meer succes met de Honolulu-techniek. Het Schotse
bedrijf maakte afgelopen dinsdag trouwens de geboorte van nieuwe
transgene lammetjes bekend. In het erfelijk materiaal van de dieren is
een menselijk gen geplaatst dat codeert voor het eiwit extracellulair
superoxide dismutase (EC SOD). Dit is een natuurlijk anti-oxidant dat
zuurstofradicalen inactiveert. PPL Therapeutics bekijkt of EC SOD van
nut kan zijn bij het vervoer van organen van donor naar ontvanger. Het
eiwit zou eventuele schade aan een orgaan - veroorzaakt door
zuurstofradicalen - misschien kunnen verminderen of voorkomen. Ook bij
bypass-operaties zou het eiwit van nut kunnen zijn.
Dolly is echt een uiercel
Dolly is écht ontstaan uit een uiercel, zo blijkt uit een
publicatie in Nature van afgelopen donderdag. Tot nu toe werd daaraan
getwijfeld. Volgens sceptici was de oorsprong van Dolly niet een
uiercel, maar een zwervende foetale cel. De zes jaar oude Fin Dorset ooi
waaruit de uiercellen werden geďsoleerd, was namelijk zwanger. En
het is bekend dat er wel eens foetale cellen in de bloedcirculatie van
de moeder belanden. De sceptici denken dat de Schotse onderzoekers per
ongeluk zo'n foetale cel hebben opgezogen. Ze kunnen zich moeilijk
voorstellen dat een uiercel, die zich genetisch ontwikkeld heeft als
uiercel, herprogrammeerd kan worden zodat er weer een zoogdier - met
spierweefsel, bindweefsel, huidweefsel, enzovoorts - uit kan groeien.
Om de oorsprong van het Schotse schaap te controleren hebben de makers
van Dolly een DNA-analyse uitgevoerd. Ze richtten zich daarbij op
microsatelliet-DNA, korte stukjes DNA die vele malen voorkomen in het
genoom. Hoeveel, dat verschilt per individu. Het microsatelliet-DNA van
een ooi ziet er dus anders uit dan dat van haar lam. Als Dolly van een
foetale cel zou stammen, dan was haar DNA voor de helft afkomstig van de
moeder en voor de helft van de vader. Haar satelliet-DNA zou dan
verschillen van dat van de moeder.
Wetenschappers van het Schotse Roslin Institute en hun collega's van het
bedrijf PPL Therapeutics onderzochten het satelliet-DNA van de
uiercellen die uit de ooi werden genomen (die opgeslagen liggen in de
diepvriezers van het Hannah Research Institute in het Schotse Ayr), van
de cellen die in het laboratorium werden gekweekt en van Dolly. Het
satelliet-DNA kwam precies overeen. Dolly stamt dus inderdaad van een
uiercel. Een soortgelijke test werd ook nog uitgevoerd door onderzoekers
in Leicester en in Ayr. Zij kwamen tot dezelfde conclusie.
Foto: Alle deelnemers aan een van de Honolulu-kloonexperimenten
bijeen. Linksboven staat de muis die eicellen leverde. Die eicellen
werden leeggehaald en daarna gevuld met erfelijk materiaal van de muis
rechtsboven. De witte muis was draagmoeder van de uit de gekloonde
cellen gegroeide embryo's. De twee muisjes links en rechts van haar zijn
haar kinderen, tevens klonen van de muis rechtsboven.