DNA-techniek verhoogt kans op gezonde
nakomelingen
H. Galjaard
1. DNA-technologie biedt
nieuwe perspectieven bij keuze voor kinderen
DNA-technologie biedt nieuwe mogelijkheden voor nauwkeurige diag
nostiek, het vaststellen of uitsluiten van dragerschap voor een
erfelijke ziekte en voor prenataal onderzoek van foetale afwijkingen.
Er zijn inmiddels circa 1.500 genen geïdentificeerd die met
ziekten geassocieerd zijn en het afgelopen jaar werd in ons land bij
ruim 16.000 personen DNA-onderzoek verricht in verband met
ziekterisico's voor nakomelingen of voor de volwassen adviesvragers
zelf.
In de periode voor DNA-technologie was prenatale diagnostiek voor
ernstige geslachtsgebonden erfelijke aandoeningen niet mogelijk. De
enige uitweg voor echtparen die toch de geboorte van een gehandicapt
wilden voorkomen was prenataal chromosoomonderzoek naar het foetale
geslacht. Werd er een vrouwelijke foetus gevonden dan konden de ouders
worden gerustgesteld. Bij mannelijk geslacht werd de zwangerschap
meestal afgebroken met de wetenschap dat er in 50 procent van de
gevallen een normale zoon zou zijn geboren. Dankzij de DNA-technologie
behoort dat tot het verleden en is ook exacte bepaling mogelijk van
dragerschap voor de vrouw in wier familie een geslachtsgebonden
erfelijke ziekte voorkomt.
2. Maatschappelijke factoren bepalen het gebruik van technologie
Over het erfelijkheidsonderzoek en de prenatale diagnostiek is vooral
door tegenstanders van abortus vaak opgemerkt dat de sociale druk op
het voorkomen van de geboorte van gehandicapte kinderen zou toenemen.
Daarnaast werd de vrees geuit dat 'een gehandicapt kind niet meer
geaccepteerd zou worden' en dat de zorg voor hen onder druk zou komen.
Na dertig jaar ervaring wijzen de feiten in een andere richting. De
belangrijkste redenen voor prenataal onderzoek zijn een voorgaand kind
met een aangeboren/erfelijke aandoeningen en een hogere leeftijd (36
jaar of ouder) van de zwangere vrouw.
In 1980 onderging 20 procent van deze laatste groep prenataal
chromosoomonderzoek in verband met een verhoogde kans op een
'mongooltje' (Downsyndroom) en dat percentage nam toe tot bijna 60
midden jaren '90. Het afgelopen jaar was deze vraag naar prenatale
diagnostiek weer gedaald tot 45 procent. Geen opdringen van technologie
dus, geen sociale druk op het vermijden van een gehandicapt kind, maar
andere maatschappelijke factoren. Zo is het aantal oudere allochtone
zwangeren toegenomen en voor velen van hen is om religieuze en
traditionele redenen prenataal onderzoek en abortus onaanvaardbaar. Van
de autochtone Nederlandse vrouwen is een toenemend percentage gaan
deelnemen aan betaalde arbeid. De eerste zwangerschap wordt uitgesteld
tot gemiddeld 29 jaar. Velen willen dan geen enkel risico lopen het
ongeboren kind te verliezen, zelfs al is het risico van een
vruchtwaterpunctie zeer laag. Ook de vrees voor minder zorg voor
gehandicapten is niet bewaarheid. De laatste decennia is het aantal
opvangplaatsen toegenomen, is er diversiteit in woon- en
begeleidingsvormen ontstaan en is het aantal hulpverleners bijna even
groot als het aantal pupillen dat verzorgd en begeleid moet worden.
3. Wat goed of kwaad is maken mensen zelf wel uit.
Met de snelle ontwikkeling van de (prenatale) DNA-diagnostiek en het
ultrageluidonderzoek is door sommigen opgemerkt dat vervaging van normen
en waarden het gevolg zal zijn. 'Straks besluiten vrouwen tot abortus
omdat de ongeborene een vingertje mist'. Nog afgezien van het feit dat
er geen aangeboren syndromen zijn waarbij alleen een vinger ontbreekt,
is zo'n uitspraak een onderschatting van het normbesef van medeburgers
en van het vermogen tot een juiste keuze. Dankzij goede voorlichting en
de beschikbaarheid van betrouwbare anticonceptiva zijn in ons land
vrijwel alle zwangerschappen gewenste zwangerschappen. Nederland heeft
het laagste abortuscijfer ter wereld: circa 24.000 op sociale gronden.
Om reden van een bij prenataal onderzoek gevonden foetale afwijking
worden jaarlijks slechts circa 500 zwangerschappen afgebroken.
In die situatie kiezen echtparen niet lichtvaardig. Mensen beslissen
zelf of ze prenataal onderzoek ondergaan en wat ze doen als de
prenatale diagnose er is. Dat zal door de toenemende mogelijkheden van
(prenatale) DNA-diagnostiek niet veranderen.
4. DNA-technologie kan in de toekomst een bijdrage leveren aan de
vervulling van de kinderwens
Algemeen wordt aangenomen dat 10 procent van alle echtparen
onvruchtbaar is. De toegenomen maatschappelijke acceptatie van
kinderloosheid en de keuze van duizenden paren voor vrijwillige
kinderloosheid kunnen helpen bij de verwerking van onvruchtbaarheid.
Niettemin zijn er duizenden paren die er alles voor over hebben met
behulp van moderne technologie zwanger te worden. Deskundigen op het
terrein van de kunstmatige methoden van voortplanting hebben hoge
verwachtingen van DNA-technologie om het percentage spontane
abortussen na een IVF-behandeling terug te dringen. Voor een
belangrijk deel worden deze waarschijnlijk veroorzaakt door
chromosoomafwijkingen bij de teruggeplaatste embryo's die bij de huidige
microscopische selectie niet zichtbaar zijn. Met DNA-technologie zal
waarschijnlijk selectie van embryo's met een normaal chromosoompatroon
mogelijk worden.
5. Nieuwe technologie, nieuwe ethische vragen, geen eenvormig
antwoord
Nieuwe methoden in het erfelijkheidsonderzoek hebben nieuwe vragen
opgeroepen waarop geen eenvormig antwoord is gegeven, zeker niet
wereldwijd. Juist omdat nakomelingschap of eigen ziekterisico's zoveel
voor mensen betekenen en juist omdat de percepties zo divers zijn,
evenals achtergronden en toekomstverwachtingen van mensen, is het
streven naar eenvormige antwoorden op ethische vragen ongewenst.
Eenvoudige antwoorden, zeker als ze in wetgeving worden verankerd,
worden ervaren als een onaanvaardbare beperking van keuzevrijheid door
mensen in probleemsituaties die toch al weinig te kiezen hebben.
Dr. H. Galjaard is hoogleraar humane genetica aan de Erasmus
Universiteit Rotterdam.