DNA zorgt voor bewijs in lastige strafzaken
I.A.H.M. Stijns-Schepers
1. Waarheid komt boven tafel
Sinds 1994 is het mogelijk lichaamseigen materiaal te gebruiken ten
behoeve van DNA-onderzoek in strafzaken in geval van delicten
(bijvoorbeeld moord, verkrachting, doodslag) waarop acht jaar of meer
gevangenisstraf staat. In het bij de Tweede Kamer aanhangige
wetsvoorstel wordt de toepassing van DNA- onderzoek uitgebreid tot
delicten met vier jaar of meer gevangenisstraf (bijvoorbeeld diefstal).
Het object van het DNA-onderzoek is in oorsprong levend celmateriaal,
zoals dat onder meer wordt aangetroffen in bloed, sperma, wangslijm en
haarwortels. Met behulp van celmateriaal kan de unieke DNA-structuur
van een persoon wor den vastgesteld. Op die wijze kan in moeilijke
bewijskwesties de waarheid boven tafel komen en het overtuigend bewijs
worden geleverd voor het vaststellen van de identiteit van de dader en
de (on-)schuld van de verdachte.
Het belang van de waarheidsvinding vergt dat het DNA-on derzoek ook
mogelijk moet zijn bij delicten waarop minder dan vier jaar
gevangenisstraf staat, zoals dood door schuld, zwaar lichamelijk letsel
door schuld, het toedienen van bedwelmende drank, bedreiging met een
misdrijf of belaging. Bij het toepassen van DNA-onderzoek als massale
opsporingsme thode gaat het om onopgeloste (zeer) ernstige levens- en
zedendelicten. Hierbij kan de grens van acht jaar gevangenisstraf
gehandhaafd blijven
2. Betrouwbaarheid onderzoek wordt steeds groter
De voortschrijdende techniek vergroot de betrouwbaarheid van het DNA-
onderzoek nog steeds. Het is een misvatting te denken dat het DNA-
onderzoek in strafzaken wordt gebruikt voor genetisch onderzoek en dat
andere niet-bevoegden (bijvoorbeeld verzekeringsmaatschappijen) hierover
zouden kunnen beschikken. Het forensisch onderzoek wordt slechts
gebruikt om een verdachte te kunnen identificeren en is gericht op dat
deel van het DNA dat niet codeert voor erfelijke ei genschappen.
3. Bij inbeslagname van achtergelaten materiaal wordt het lichaam
niet aangetast.
Bij het toepassen van DNA-onderzoek speelt artikel 11 van de
Grondwet, waarin het recht op onaantastbaarheid van het lichaam is
gegarandeerd, een rol. Het celmateriaal wordt verkregen via biologisch
sporenmateriaal (bijvoorbeeld huidschilfers, sperma en haren
achtergelaten op de plaats van het delict) of via afname van
lichaamseigen celmateriaal van het (dode) lichaam. Bij inbeslagname van
achtergelaten lichaamsmateriaal wordt het lichaam niet aangetast. Het
afnemen van celmateriaal van het lichaam is wel een aantasting van
artikel 11 van de Grondwet.
4. Afnemen wangslijm kan wettelijk worden geregeld
De wetgever geeft bij het verkrijgen van celmateriaal van het lichaam
de voorkeur aan het afnemen van wangslijm uit de mondholte. Net als het
nemen van een vingerafdruk voor identificatie is het afnemen van
wangslijm een lichte aantasting van de lichamelijke integriteit. Het
ligt dan ook in de rede de voorwaarden voor toepassing van vergelijkbare
aantastingen op eenzelfde wettelijk niveau te regelen.
Ook het toepassen van DNA-onderzoek als massale opspo ringstechniek
moet wettelijk worden geregeld. Op grond van de Wegenverkeerswet 1994
kan de verkeersdeelnemer, niet zijnde verdachte, toch ook worden
onderworpen aan alcoholcontroles, waarbij lichte aantastingen van de
lichamelijke integriteit plaatshebben?
5. Waarborgen mogelijk tegen misbruik van gegevens
Een ander grondrecht dat bij het toepassen van DNA-onder zoek
relevant is, is het recht op de persoonlijke levenssfeer, gegarandeerd
in artikel 10 van de Grondwet. Het opslaan van DNA-gegevens heeft, net
als het opslaan en registreren van vingerafdrukken en persoonsgegevens,
privacy-aspecten. De wetgever heeft tot taak te zorgen dat alle
verzamelde en geregistreerde DNA-profielen zorgvuldig worden bewaard en
geregi streerd. Om malversatie van DNA-gegevens tegen te gaan, is het
wenselijk dit, net als in Groot-Brittannië, strafbaar te stellen.
Bovendien kan, zoals in de Wegenverkeerswet 1994, het onzorgvuldig
uitvoeren en registreren van het onderzoek tot bewijsuitsluiting leiden.
Zo kunnen voldoende waarborgen worden gecreëerd om het misbruiken
van DNA-gegevens tegen te gaan.
Sommigen voeren het privacy-aspect als argument aan om de uitbreiding
van wettelijke mogelijkheden te verwerpen. Het zij duidelijk dat ook bij
het niet uitbreiden een zorgvuldige registratie en bewaring van DNA-
profielen geboden is! Het opslaan van DNA-profielen in de DNA-
databank van ex-delinquenten kan wettelijk geregeld worden. Deze
registratie zal de gemiddelde calculerende delinquent weerhouden te
recidiveren. Mocht de ex-delinquent toch recidiveren dan kan de
registratie bijdragen aan een voortvarende opheldering van het delict.
Mr. I.A.H.M. Stijns-Schepers is universitair docente strafrecht
Katholieke Universiteit Nijmegen.