Uitbreiding onderzoek met DNA is ongewenst
Th.A. de Roos
1. Grootscheeps toepassen DNA-onderzoek werkt
justitiële dwalingen in de hand
Bevordering van DNA-onderzoek op grote schaal in strafzaken werkt
justitiële dwalingen in de hand. Het imago van de resultaten van
dit onderzoek - grote betrouwbaarheid - bevordert dat het als routineus
opsporingsmiddel zal worden ingezet, en dat de aandacht voor de
klassieke opsporingsmiddelen afneemt.
Dat is een risico omdat de uitkomsten verkregen met die laatste middelen
onder bepaalde omstandigheden in een andere richting zouden kunnen
wijzen dan in de richting van de schuld van de verdachte.
Dat dit geen theorie is, bleek nog onlangs in een Tilburgse moordzaak,
waarin de vermeende dader was geïdentificeerd aan de hand van DNA-
onderzoek. Diens ontkenning maakte hem alleen maar nog verdachter,
totdat een ander zich als de werkelijke dader bij de justitie
bekendmaakte. Maar voor dat tijdstip had het openbaar ministerie al
triomfantelijk bericht dat de zaak was opgelost.
De omstandigheid dat daders met biologische sporen kunnen manipuleren,
en dat de geraffineerden onder hen dat ongetwijfeld zullen doen, zou
extra argwanend moeten stemmen. De vraag is of dat ook gebeurt in de
heersende DNA-euforie.
2. Opzetten databank en bewaren van celmateriaal levert grote
beheersingsproblemen op
Het opzetten van een gigantische databank en bewaren van celmateriaal
leveren grote beheersproblemen op. Dat is niet alleen het geval ten
aanzien van beveiliging, gescheiden opslag en dergelijke, maar ook ten
aanzien van de vernietiging wanneer zulks wettelijk vereist is. Dat feit
vormt een bedreiging voor de persoonlijke levenssfeer van burgers.
3. Er wordt inbreuk gemaakt op het beginsel dat niemand hoeft mee
te werken aan tegen hem gericht onderzoek
De verplichting mee te werken aan afname van lichaamsmateriaal ten
behoeve van DNA-onderzoek (dan wel afname onder dwang te dulden) vormt
niet alleen een vergaande inbreuk op de privacy van de verdachte, maar
ook op het beginsel dat niemand gehouden is mee te werken aan tegen hem
gericht strafrechtelijk onderzoek, ook al wordt dit in de rechtspraak
niet onverkort erkend. Deze combinatie brengt met zich mee dat met de
inzet van DNA-onderzoek waarbij de afname van li chaamsmateriaal onder
dwang wordt ingezet, uiterst terughoudend moet worden omgesprongen.
Het wetsvoorstel dat begin februari j.l. door de Tweede Kamer is
aanvaard is echter bepaald niet terughoudend te noemen. Zo wordt, zonder
dat de dringende maatschappelijk noodzaak daartoe aannemelijk is
gemaakt, de mogelijkheid van afname van celmateriaal onder dwang
uitgebreid tot verdenking van delicten zoals eenvoudige diefstal.
Diverse beperkingen en rechtswaarborgen worden geschrapt. Daarbij is de
proportionaliteit uit het oog verloren.
4. Men gaat steeds verder met het gebruiken van lichaamsmateriaal
als voorwerp van onderzoek
De omstandigheid dat het gaat om lichaamsmateriaal als voorwerp van
onderzoek (anders dan bijvoorbeeld het geval is met de vingerafdruk,
waarmee het DNA-onderzoek vaak in ver band wordt gebracht) is op
zichzelf al reden tot grote zorg.
Uit het actuele debat buiten en binnen de volksvertegenwoordiging komt
naar voren dat de verleiding groot is steeds verder te gaan met het
gebruik van het verkregen materiaal ten behoeve van strafrechtelijke
opsporing en bewijsvoering.
De horden die gisteren nog onneembaar leken, worden vandaag niet eens
meer opgemerkt. Zo wordt van verschillende zijden serieus gepleit voor
het opnemen van het DNA-profiel van alle pasgeborenen in de databank
van het Nederlands Forensisch Instituut.
De minister van Justitie heeft een nogal voorbarige regeling
aangekondigd om DNA-onderzoek te kunnen gebruiken voor het vaststellen
van andere persoonskenmerken dan uitsluitend de 'genetische
streepjescode'.
Deze ontwikkelingen brengen mij op mijn laatste stelling.
5. Overheid kan geen veiligheid garanderen
Meer in het algemeen bevorderen de elkaar opvolgende voorstellen tot
uitbreiding van de toepassingen van het DNA-onder zoek de illusie van
een overheid die ons absolute veiligheid kan garanderen, en die voor
onze veiligheid dus ook verantwoordelijk is.
Ook al leven wij in een relatief fatsoenlijk land, er is geen enkele
reden om welke overheid dan ook met een dergelijke verwachting op te
zadelen, en die overheid zozeer te vertrouwen in de omgang met gevoelige
persoonsgegevens.
Mr. Th.A. de Roos is hoogleraar straf- en strafprocesrecht aan de
Universiteit Leiden.