Debat over voeding en DNA moet over eetcultuur
gaan
Voorspelbare standpunten
beheersen doorgaans het debat over voedsel en biotechnologie. Volgens
Cees van Woerkum zou de discussie aan kracht winnen als ook de
rol die eten in de moderne samenleving speelt in de beschouwingen wordt
betrokken.
Biotechnologie is omstreden. Hoewel volgens onderzoeken de Nederlander
wat gunstiger oordeelt over biotechnologie dan zijn Europese medeburger,
is het enthousiasme bepaald niet algemeen. Er zijn voor- en
tegenstanders.
Die voor- en tegenstanders ontmoeten elkaar in talrijke debatten. Wie
ouderwets gebekvecht wil meemaken moet een discussieavond over
biotechnologie organiseren. Uit te nodigen zijn representanten van
Greenpeace, Natuur en Milieu of de Dierenbescherming en aan de andere
zijde vertegenwoordigers van Handel en Industrie, aangevuld met enkele
wetenschappers die in hun laboratoria nieuwe biotechnologische
innovaties bereiden.
Het karakter van dergelijke ontmoetingen is vrij voorspelbaar en het is
voor een goed inzicht in het debat ook niet nodig om veel bijeenkomsten
bij te wonen. Eén debat volstaat. Aan de ene zijde worden
argumenten opgeworpen over de beperkte veiligheid (het ontsnapte gen),
de dubieuze milieuwinst, het risico voor de gezondheid, of de dreigende
afhankelijkheid van multinationals als Monsanto. Aan de andere zijde
worden deze argumenten gepareerd met informatie over alle testen die
doorstaan moeten worden, de zeer interessante ecologische baten, de
betekenis voor de voedselvoorziening wereldwijd en voor bepaalde
medicinale toepassingen. Het zijn doorgaans verzamelingen van monologen.
De argumenten worden omgezet in luchttrillingen die het andere oor
bereiken maar verder weinig uitrichten. Ze zijn slechts het signaal voor
contra-argumentering.
Wat ontbreekt er aan deze debatten? Een hele hoop, zoals
inzichtelijkheid. De argumenten zijn voor gewone burgers nauwelijks te
begrijpen. De materie is complex, zoveel is zeker. Maar wat er ook
ontbreekt is de relatie van het thema biotechnologie met een algemener
onderwerp: hoe wij omgaan met voedsel. Biotechnologie is symptomatisch
voor een ontwikkeling in de voedingsproductie, die al geruime tijd aan
de gang is, en ook veel breder is dan biotechnologie, een ontwikkeling
die te maken heeft met vertechnologisering van het hele proces, van
grond tot mond. Met dit proces verkeren wij in een lastige
verstandhouding. We voelen dat dit proces gaande is, we voelen het
vrijwel onvermijdelijke van dit alles (we gaan ook niet meer met het
zeilschip naar Amerika), maar we voelen ook onbehagen.
Dit onbehagen zit in een aantal zaken. Het rekening houden met die zaken
zou een debat over biotechnologie minder voorspelbaar en in ieder geval
interessanter maken.
Het eerste punt is het besef van onveiligheid dat de huidige
voedselproductie bij menigeen oplevert. BSE, hormonen in vlees,
salmonella, mond- en klauwzeer; steeds worden we opgeschrikt door
angstaanjagende berichten. Ergens is er iets niet pluis in het hele
systeem. In een wereld waar we ongelooflijk veel risico's zeer adequaat
kunnen beheersen, slagen we er kennelijk niet in om dit voor elkaar te
krijgen op een terrein waar we emotioneel toch sterk mee verbonden zijn:
ons dagelijks kostje. Die risicobeleving gaat hand in hand met
onzekerheden over de herkomst van ons voedsel, wie wat controleert,
welke overheid hier aansprakelijk is (Den Haag, Brussel?). Het slepende
karakter van de BSE-affaire voedt het wantrouwen. Waarom is dit niet te
regelen? Men zoekt naar overzichtelijke, veilige alternatieven.
Onvermijdelijk komt men dan uit bij de simpele landbouw van vroeger, bij
het ei gekocht van boer Jaspers en de boerenkool uit de achtertuin. Boer
Jaspers is allang dood en de achtertuin is een balkon van 1,5 meter
diep. Maar als idee bestaat deze vorm van voedselproductie zeker nog
wel. In de reclame wordt de 'natuurlijkheid' of 'ambachtelijkheid'
stelselmatig benadrukt. De vertechnologiseerde voedingsindustrie past
niet in dit beeld.
Een tweede punt is de golf van 'culinariteit' die over Nederland spoelt.
In tijdschriften, op televisieprogramma's wordt ons aangeleerd hoe we
van een maaltijd iets kunnen maken. Onze hedonistische behoeften worden
bevredigd in talrijke restaurantjes die als cantharellen uit de grond
schieten. Opvallend in deze beweging is het verband tussen lekker eten
en traditie. In Griekse restaurants lopen we aan tegen gipsen afgietsels
van klassieke schoonheden, in Chinese restaurants tokkelt rustgevende
oosterse muziek. In vele bistro's vinden we oude prenten. De fijne
keuken is geworteld in de geschiedenis. In onze betere maaltijden maken
we contact met waar we vandaan komen. Deze cultus laat zich moeilijk
rijmen met biotechnologische applicaties.
Ten derde is er ook een heel andere trend, tegelijk met de voorgaande.
Kennelijk kunnen we als consument verschillende identiteiten aannemen.
Dit is de tendens naar gemaksvoedsel en naar functional foods of
naar allerlei voedingssupplementen waar we efficiënt gezond mee
worden of blijven. De industrie belooft ons heel wat, ook via
biotechnologische toepassingen, en we kunnen gaan denken: wat doet het
er toe wat ik eet, wanneer of in welke dosering, als ik maar een aantal
opgewaardeerde voedingsmiddelen of in ieder geval mijn pillen neem. In
de Verenigde Staten is gezonde voeding steeds meer een slikroutine. Onze
hele eetcultuur, met vaste tijdstippen, vaste combinaties van gerechten
(ontbijt, lunch, avondmaal) komt zo op de helling. De eetopvoeding van
kinderen (spinazie, spruitjes!) kan danig gerelativeerd worden. Tegelijk
is er het onbehagen: is dit werkelijk goed voor ons? Moet het lijf niet
uit het gewone voedsel de vereiste nutriënten halen? Raakt het niet
lui en verliest het geen functies als we maar blijven slikken? Moeten we
niet ons best blijven doen? Biotechnologie wordt geassocieerd met
kunstmatig, industrieel, mogelijk interessant voor ons, maar kon Jantje
niet op wat boterhammen met pindakaas een hele middag schaatsen?
Het zijn ook deze kwesties die verbonden zijn met de nieuwe
technologisch-industriële voedselproductie, waarvan biotechnologie
de exponent is. Daarom moet ook daarover worden gesproken. De discussies
worden er zeker aantrekkelijker door.
Prof.dr. C.M.J. van Woerkum is verbonden aan de vakgroep Communicatie
& Innovatie van Wageningen Universiteit.
Onder de titel 'Voedsel van het
land of uit het lab' wordt maandag 12 maart in de Rode Hoed in Amsterdam
in samenwerking met NRC Handelsblad gediscussieerd over DNA en het
voedsel- en landbouwbeleid. Dit debat maakt deel uit van de reeks Het
DNA-dilemma.