Zelfs genetic zijn verrast dat de mens maar 30.000
genen heeft
Klein maar fijn
De bijna complete erfelijke code
van de mens bevat een verrassing: we hebben amper meer genen dan de
zandraket. Het begrip van onszelf wordt er niet makkelijker op. Ons
dna blijkt geen blauwdruk, slechts een onderdelenlijst.
Peter Vermij
Het diner was achter de rug en menig onderzoeker had een flink glas
wijn op, herinnert David Stewart zich. Het was mei 2000.
Genonderzoekers uit de hele wereld waren bijeen op hun jaarlijkse
congres in Cold Spring Harbor Laboratory, in de Amerikaanse staat New
York.
De onderzoekers confereerden die dag over de vraag hoeveel genen de mens
heeft. Door de alcohol en elkaars gezelschap lieten zij zich 's avonds
verleiden tot een weddenschap. De inzet was klein: één
dollar per persoon. De pot, zo werd afgesproken, wordt in 2003
uitgekeerd aan degene die het aantal menselijke genen het nauwkeurigst
blijkt te hebben geraden. 165 licht aangeschoten genetici waagden die
avond een gokje. De laagste schatting: 27.000. De hoogste: 153.000.
Gemiddeld kwam hun educated guess uit op 62.000 genen. Na het
congres ging de weddenschap via Internet door. De schattingen werden
hoger en hoger, meldt Stewart, nadat hij op verzoek de inzetten van
afgelopen jaar nakeek: in het laatste kwartaal van 2000 was het
gemiddelde al 72.000 genen. De hoogste bieder zette zijn dollar zelfs
in op 312 duizend menselijke genen. Op het komende congres, over drie
maanden, hebben de genoomonderzoekers elkaar wat uit te leggen, want de
mens heeft nauwelijks meer dan 30.000 genen. Over dat resultaat zijn de
twee concurrerende onderzoeksgroepen die de volgorde van al het
menselijk DNA bepalen het in ieder geval eens, bleek aan het begin van
deze week. Wetenschappers van het bedrijf Celera Genomics vonden 26.383
genen, en 12.000 die nog als kandidaat kunnen worden aangemerkt. Hun
collega's van academische instituten kwamen in een onafhankelijke
telling tot 24.500, en schatten dat er nog ongeveer 5.000 bij zullen
komen.
Die kleine getallen had hij niet verwacht, erkent directeur prof.dr.
Ronald Plasterk van het Hubrecht Laboratorium in Utrecht. Zelf was hij
een paar jaar geleden nauw betrokken bij het internationale project dat
alle 19 duizend genen van de rondworm Caenorhabditits elegans in
kaart bracht. "Mijn worm heeft 302 hersencellen", verklaart Plasterk,
"de mens heeft er een miljard keer zo veel. Dat je om zulke hersenen te
maken nauwelijks meer genen nodig hebt, is zeker een verrassing."
Andere getallen plaatsen de mens in een nog nederiger context: de
zandraket, een nietig plantje, heeft bijna 26 duizend genen; een
microscopisch kleine, eencellige bacterie als Pseudomonas heeft
er meer dan zesduizend. Tot op het laatste moment zaten genetici er dus
vies naast. Hoe hebben ze zich al die tijd zo kunnen vergissen?
Lange tijd lagen de schattingen van genetici hoger dan de gemiddelde gok
van vorig jaar. Honderdduizend was het mooie ronde getal dat de
Amerikaanse geneticus Walter Gilbert in de jaren tachtig, jaren voor er
sprake was van een humaan genoomproject, op een envelop uitrekende.
Gilbert was in 1977 een van de ontdekkers van een methode om DNA te
lezen. "Die honderdduizend bleef eigenlijk alleen staan omdat nieuwe
gegevens nooit hard genoeg waren om er een ander getal voor in de
plaats te zetten", vermoedt prof.dr. Han Brunner, hoogleraar
antropogenetica in Nijmegen. "Maar genetici wisten dat het een
extrapolatie was, gebaseerd op erg weinig gegevens."
Er waren andere redenen om aan hoge schattingen vast te houden.
Bedrijven als het Amerikaanse Incyte, wier handelswaar uit
geoctrooieerde menselijke genen bestaat, verrasten hun aandeelhouders
met steeds grotere aantallen. Nog vorig jaar voorspelde het bedrijf dat
we boven de 140.000 uit zouden komen. En wanneer een eenvoudige worm al
19 duizend genen bezit, lagen lage schattingen niet erg voor de hand.
code
Vaststellen hoeveel genen er precies zijn, is niet gemakkelijk. De
genetische code oogt als een eindeloze rij A's, T's, G's en C's. De
letters staan voor vier basen die in lange DNA-moleculen de erfelijke
code vormen. Het is al lang bekend dat maar een fractie van het DNA
uit genen bestaat. Een gen bevat de code voor een eiwit. Maar zelfs
voor experts is het lastig vast te stellen of ' AATGTATAGTCTCTA' een
stukje van een gen is of toch niet.
Enig houvast boden basenvolgorden die, zo leerde de ervaring, het begin
van genen markeren, zoals ' ATG' en ' GTG'. Computers die de eerste
binnenrollende letters op zulke 'startcodons' doorzochten, kwamen uit op
minstens tachtig- of negentigduizend genen.
Dat genetici er naast zaten, is volgens prof.dr. Gert Jan van Ommen,
hoogleraar humane genetica in Leiden, achteraf niet verwonderlijk. Ten
eerste omdat de vroege schattingen waren gebaseerd op miljoenen 'losse
snippers' DNA. "De kans was altijd groot dat in die snippers genen
dubbel werden geteld." Maar een belangrijker oorzaak, meent Van Ommen,
is dat het raffinement van genen tot voor kort ernstig werd onderschat.
Men ging er stilzwijgend van uit dat elk gen zou leiden tot de aanmaak
van één eiwit. Inmiddels weten we beter. Van Ommen: "De
laatste tijd is duidelijk geworden dat één gen in
werkelijkheid wel vijf, zes of tien verschillende eiwitten kan maken.
Voor elk eiwit begint het aflezen op een andere plek in het gen. Door
elke begincode aan te zien voor een nieuw gen, kwamen de schattingen
dus veel te hoog uit." Welk eiwit een gen op zeker moment maakt, hangt
af van zijn omgeving. Hetzelfde gen dat in de lever zorgt voor eiwit A,
kan in de nieren eiwit B produceren. Al die verschillende eiwitten
kunnen ieder op hun beurt ook weer verschillende vormen aannemen, met
elk een eigen werking. Op die manier zijn genen en vooral eiwitten
verbazingwekkend flexibel. Genetici kennen, zegt Brunner, inmiddels
talloze genen die eiwitten maken die in het lichaam wel twintig
verschillende functies kunnen vervullen.
Volgens van Van Ommen is de voorspellende waarde van één
gen in het lichaam daarom ook nog maar zeer klein. "Genen en eiwitten
maken deel uit van grote netwerken, waarvan alle onderdelen met elkaar
in verbinding staan. Als je bij wijze van spreken één
punt in zo'n netwerk omhoog trekt, dan beweegt er in de omgeving van
alles."
Met het menselijke DNA voor het eerst van voor tot achter in beeld,
hebben erfelijkheidsonderzoekers nog een reden zich wat bescheidener op
te stellen. Tien jaar lang legden velen onder hen het publiek
bereidwillig uit wat zij in het humaan genoomproject aan het ontrafelen
waren: de blauwdruk, het ontwerp, het bouwplan van de mens zou in ons
DNA verscholen liggen. "Toon mij uw DNA, en ik zal u zeggen wie u
bent", zei Walter Gilbert toen hij het Amerikaanse Congres om subsidie
voor de ambitieuze plannen vroeg.
In werkelijkheid, durven genetici nu wel te erkennen, waren woorden als
'blauwdruk' en 'bouwplan' misleidend. "Het DNA is eerder een
onderdelenlijst", zei dr. Eric Lander, een van de leiders van het
publieke genoomproject, twee jaar geleden al. "Wanneer ik u een lijst
geef met honderdduizend onderdelen van een Boeing 777, dan denk ik niet
dat u hem in elkaar zou kunnen zetten. En uit alleen die lijst valt
zeker niet af te leiden hoe zo'n machine kan vliegen."
rembrandttoren
Een onderdelenlijst geeft doorgaans aan hoeveel van elk onderdeel nodig
is, en in het DNA van de mens ontbreken zelfs zulke nuttige details.
Van Ommen: "Dezelfde bakstenen, ramen en kozijnen kunnen worden gebruikt
voor een kleine aanleunwoning of voor een soort Rembrandttoren. Wat er
uitkomt hangt af van het ontwerp, niet van de lijst met onderdelen."
Zelfs met vijf genen, zegt Brunner, zou je een heel complex mechanisme
in elkaar kunnen zetten, wanneer die genen maar voldoende flexibel zijn
en veel verschillende dingen kunnen doen. "Uiteindelijk gaat het veel
meer om het aantal eiwitten, om het aantal manieren om die eiwitten te
bewerken en om het aantal manieren waarop die onderdelen elkaar
beïnvloeden", aldus Brunner. "Ik denk dat er niet of nauwelijks
een verband is tussen de complexiteit van een organisme en het aantal
genen dat hij heeft."
Het is als met de afmeting van onze hersenen: een olifantenbrein mag
groter zijn, uiteindelijk draait het meer om het aantal, maar vooral de
flexibiliteit van de verbindingen tussen de hersencellen. Kleine
mensapen als de bonobo hebben veel kleinere hersenen, maar als het gaat
om de organisatie zien ze er bijna hetzelfde uit als menselijke
hersenen.
Gezien de plannen om van een hele serie andere dieren de genen op een
rij te zetten, komt dat inzicht waarschijnlijk net op tijd. Ten
opzichte van bijvoorbeeld een muis, schat Celera-baas Craig Venter,
heeft de mens waarschijnlijk maar driehonderd extra genen - een
verschil van nauwelijks één procent. Nog niemand is
begonnen het DNA van chimpansees van voor tot achter af te lezen. Maar
wanneer dat eenmaal zal zijn gebeurd, zal ons de hoogmoed
waarschijnlijk nog dieper in de schoenen zinken. Het zou weinigen
verbazen als ten opzichte van die mensaap ons aantal genen nauwelijks,
of misschien wel helemaal niet, is uitgebreid.
Volgens Plasterk bewijzen de nieuwe gegevens eens te meer dat de
evolutie van het leven niet verliep in rigoureuze stappen. "De
ontwikkeling van gewervelde dieren was meer een kwestie van het steeds
fijner afstemmen van dezelfde processen."
Voor Brunner markeert het definitieve aantal genen vooral
één ding: nu de menselijke genen allemaal in beeld zijn,
beleeft het vak een ongekende conceptuele doorbraak. "Voor het eerst in
de geschiedenis is de biologie een eindig vak geworden. We hebben in
principe alle onderdelen, naar nieuwe hoeven we niet meer te zoeken. Af
en toe zal er nog wel eens iemand één vinden, net als er
nu af en toe nog een nieuwe diersoort wordt ontdekt. Maar in principe
is dit het. Met deze verzameling onderdelen zullen we het moeten doen."
Voorlopig hebben Brunner en zijn collega's de handen vol aan het
ontrafelen van alle onderlinge connecties tussen dertigduizend genen en
hun misschien wel driehonderdduizend eiwitproducten. Craig Venter schat
zelfs dat de wetenschap minstens een eeuw met die taak zoet zal zijn.
Brunner: "Ik ben niet bang dat, met het menselijk DNA vrijwel
compleet, genetici zullen worden als de wiskundige waarover Godfried
Bomans schreef. Die kwam op een dag thuis en riep bij de voordeur
verheugd uit: 'Vrouw, het is af hoor!'"