Hoogleraar erfelijkheidsleer C. Buys
'Doceer genetica op de basisschool'
Voor de dilemma's die de
gentechnologie veroorzaakt, bestaat weinig aandacht, vindt de Groningse
hoogleraar Buys. Het basisonderwijs kan uitkomst bieden.
Door een onzer redacteuren
ROTTERDAM, 14 FEBR. C.H.C.M. Buys, hoogleraar antropogenetica
(erfelijkheidsleer) aan de Rijksuniversiteit Groningen en hoofd
klinische genetica van het Academisch Ziekenhuis Groningen was niet
verbaasd toen deze week bekend werd dat de mens maar tweemaal zoveel
genen heeft als het fruitvliegje.
"Ik ben daardoor niet teleurgesteld. Eerder dachten we dat genen drie
procent van ons dna uitmaakten, nu blijkt dat één procent
te zijn. Maar we wisten allang dat het in kaart brengen van genen een
lastige klus was."
Wat zit er eigenlijk in al die extra genen die het fruitvliegje niet
heeft?
"Er is weinig over bekend maar ik denk zelf dat een belangrijk verschil
ligt in genen die te maken hebben met ons spraak- en
communicatievermogen. Verder verschillen we toch nauwelijks van de
mensaap? Als je kijkt naar de overeenkomst tussen de ontwikkeling van
een baby en die van een mensaap is er in het begin nauwelijks
verschil."
Wat betekent het nieuws dat wij relatief weinig genen hebben voor het
traceren van bijvoorbeeld een agressiviteitsgen?
"Een agressiviteitsgen bestaat niet. Het kan zijn dat defecten aan
verschillende genen agressief gedrag veroorzaken. Maar een factor twee
of drie waarmee het aantal genen nu kleiner blijkt dan we eerst
dachten, maakt niet zo heel veel verschil in de manier waarop je
eigenschappen van een gen onderzoekt. De onderzoeksstrategie zal niet
veranderen. Dat kan alleen met enorm grote onderzoeksgroepen, en
controlegroepen. En dat wisten we al. De Fries-Groningse populatie,
anderhalf tot twee miljoen mensen, is daarvoor bijvoorbeeld heel
geschikt. Ook omdat Friezen en Groningers afstammen van een relatief
klein aantal voorouders en vrij weinig invloed van buiten hebben
ondergaan.
Wat zijn mogelijke toepassingen van gentechnologie over tien jaar?
Over tien jaar zullen we vermoedelijk de belangrijkste varianten van
genen kennen die ten grondslag liggen aan veel voorkomende algemene
ziekten. Dan kunnen we zeggen: 'uw risico op deze ziekte is groter of
kleiner dan gemiddeld. Nu geven we alleen algemene gezondheidsadviezen,
bijvoorbeeld om niet te veel friet met mayonaise te eten. Over tien
jaar kunnen we zeggen, u kunt best veel mayonaise eten, want u hebt
weinig kans op een te hoog cholestrolgehalte. Ook zal het dan veel
vaker voorkomen dat mensen verschillende medicijnen krijgen voor
dezelfde kwaal op basis van hun genvarianten. Omdat we dan vooraf al
weten of een medicijn al dan niet zal aanslaan.
En over honderd jaar?
Daar kan ik niets over zeggen omdat dat alles te maken heeft met hoe
deze samenleving zich ontwikkelt. Hoe groot is over honderd jaar het
respect voor elkaars overtuiging nog? Hoeveel vrijheid willen wij
mensen geven. Accepteren wij dan dat mensen een kind geboren laten
worden met een ernstige erfelijke handicap?
Over dit soort dillemma's denkt de samenleving veel te weinig na.
Kinderen moeten op de basisschool onderwijs krijgen in de genetica.
Omdat die wetenschap zo complex wordt, kun je er niet vroeg genoeg mee
beginnen. De samenleving moet antwoorden formuleren op vragen die
genetica oproept. Dat gebeurt nu niet. Vooral politici hebben
bedroevend weinig interesse.
Hoe kun je scholieren interesseren als dat bij politici al niet lukt?
Als de huidige politici onderwijs in genetica hadden gehad, waren ze nu
geÏnteresseerder.