Versoepeling DNA-wetgeving
Een ruime meerderheid van de
Tweede Kamer is voor verruiming van de bevoegdheden van justitie om DNA-
materiaal van verdachten te gebruiken bij de opsporing.
Door een onzer redacteuren
DEN HAAG, 30 JAN. De Tweede Kamer lijkt deze week zonder veel problemen
akkoord te zullen gaan met een wijziging van de DNA-wetgeving. Daarmee
kan toepassing van dit soort onderzoek worden verruimd.
Opsporingsonderzoeken van justitie en politie kunnen worden verbeterd en
registratie van 'DNA-profielen' worden uitgebreid. Minister Korthals
(Justitie) diende het wetsontwerp in 1998 in.
In de schriftelijke voorbereiding heeft tot dusverre alleen GroenLinks
zich tegen het ontwerp gekeerd. De fractie vindt de gedwongen afname van
celmateriaal te ver gaan. Ook de SGP vraagt zich af of het afnemen van
celmateriaal niet strijdig is met de integriteit van het menselijk
lichaam. De SP blijkt eveneens nogal huiverig.
De regeringspartijen PvdA, VVD en D66 kunnen leven met het voorstel,
waar eerder door de VVD om is gevraagd. De PvdA-fractie vindt wel dat
als de mogelijkheden worden verruimd, de waarborgen navenant moeten
worden aangescherpt. Vooral de vraag wat wel en niet in de databank komt
waar het DNA-materiaal wordt opgeslagen, blijft een zorg voor deze
fractie. Het CDA vraagt zich af of de wetgeving wel meekomt met de
snelle ontwikkelingen op dit terrein. Ook D66 twijfelt of de regering
niet te terughoudend is. Van de registratie van DNA-profielen wordt
verwacht dat deze een grote bijdrage kan leveren aan de opheldering van
ernstige gewelds- en zedendelicten. Zo kan door een vergelijking met
opgeslagen DNA-profielen worden nagegaan of een verdachte betrokken is
bij andere, nog onopgeloste zaken. Aanpassing van de regeling 'DNA-
onderzoek in strafzaken', die op 1 september 1994 in werking trad, is
wenselijk omdat het door de stand van de techniek niet langer
noodzakelijk is bloed af te nemen voor een goed DNA-onderzoek. Afname
van wangslijmvlies voor DNA-onderzoek levert dezelfde betrouwbare
resultaten op en is minder belastend voor de verdachte.
Daarnaast vindt de minister het niet langer nodig dat de rechter-
commissaris wordt ingeschakeld als een verdachte vrijwillig aan DNA-
onderzoek meewerkt. In zo'n geval kan de officier van justitie DNA-
onderzoek gelasten. Als een verdachte niet vrijwillig meewerkt, heeft de
rechter-commissaris de mogelijkheid betrokkene hiertoe te dwingen. Nu
geldt daarbij als criterium dat DNA-onderzoek 'dringend noodzakelijk' is
om de waarheid boven tafel te krijgen. In het wetsvoorstel wordt de
dwang gehandhaafd, maar worden de mogelijkheden voor de rechter-
commissaris ruimer. Hij kan in de toekomst al een verplichting tot
medewerking opleggen als deze 'in het belang van het onderzoek' is.
Databanken met DNA-materiaal zijn voor de hedendaagse opsporing van
groot belang, meent Korthals onder verwijzing naar andere landen. Het is
dan ook niet alleen uit nationaal, maar ook uit internationaal
perspectief wenselijk registratie van DNA-profielen te verbeteren en uit
te breiden. Strafzaken hebben steeds vaker internationale aspecten,
stelt Korthals, ook op het terrein van de gewelds- en zedendelicten. De
mogelijkheid, in Europees verband een dergelijke uitwisseling van
gegevens te bevorderen, wordt groter als Nederland zelf over een
adequaat functionerende DNA-registratie beschikt.
Er komt geen wijziging in het soort delicten op grond waarvan een DNA-
onderzoek kan worden ingesteld en waarvoor lichaamsmateriaal wordt
afgenomen. Een verdenking van een misdrijf waarop een gevangenisstraf
van acht jaar of meer is gesteld, blijft vereist. In enkele gevallen kan
ook bij delicten waarop een vrijheidsstraf van zes jaar of meer staat,
een onderzoek volgen. De wet geeft dit per geval aan. In het algemeen
gaat het om ernstige gewelds- en zedenmisdrijven. Daarnaast blijft het
mogelijk DNA-onderzoek te doen naar 'sporenmateriaal' dat is
aangetroffen op de plaats van het misdrijf, ongeacht de zwaarte van het
delict. Hiervoor komen dus ook vermogensdelicten zoals diefstal in
aanmerking.