DNA-onderzoek is onzinnig in zaak-Vaatstra
Tegen een grootschalig DNA-
onderzoek om de zaak van de vorig jaar vermoorde Marianne Vaatstra te
helpen oplossen, zijn zoveel bezwaren in te brengen dat de eis bij de
rechtbank van Peter R. de Vries absurd is, meent R.B.G. de Korte.
Misdaadverslaggever Peter R. de Vries heeft, namens de familie Vaatstra,
een kort geding aangespannen tegen de Staat der Nederlanden om te
bewerkstelligen dat er een grootschalig DNA-onderzoek onder 20.000
mannen tussen de 20 en 45 jaar wordt gehouden, die in een straal van 15
kilometer rondom de plaats van de moord, vorig jaar mei, op Marianne
Vaatstra wonen, danwel hebben gewoond. Onder deze mannen zou zich
volgens een vermoedelijk daderprofiel de dader bevinden.
Binnenkort zal de president van de Leeuwarder rechtbank uitspraak doen
in deze unieke zaak. De vordering van De Vries is absurd. En het is
uiterst merkwaardig dat advocaat A. Moszkowicz zijn medewerking aan deze
kwestie verleent.
Bovendien is het maar zeer de vraag of De Vries ontvankelijk is in zijn
eis. Terecht wijst de Rotterdamse hoogleraar strafrecht P.A.M. Mevis er
op dat De Vries in deze zaak een buitenstaander is. Hij heeft er geen
enkel belang bij een dergelijk grootschalig DNA-onderzoek van justitie
te eisen. Als het openbaar ministerie in Leeuwarden al onrechtmatig zou
handelen, dan is het zeker niet jegens De Vries.
Los van deze formele bezwaren, zijn er voldoende materiële bezwaren
tegen de eis van De Vries. Deze materiële bezwaren zijn de
volgende.
1. In het strafrecht geldt het beginsel dat dwangmiddelen pas kunnen
worden toegepast zodra iemand wordt verdacht van het plegen van een
bepaald strafbaar feit. Deze 20.000 mensen wonen weliswaar binnen een
straal van 15 kilometer van de plaats van het misdrijf, maar dat enkele
gegeven maakt deze mannen nog niet verdacht.
2. Uit een daderprofielanalyse is gebleken dat de dader vermoedelijk een
Nederlandse blanke man is tussen de vijftien en dertig jaar die binnen
een straal van vijftien kilometer van de plaats van de moord woont, dan
wel heeft gewoond. Een daderprofielanalyse is een flinterdunne basis
voor het entameren van een grootschalig DNA-onderzoek. Zo'n
daderprofielanalyse voldoet in ieder geval niet aan het begrip
verdenking, zoals dat is opgenomen in het Wetboek van Strafrecht.
3. Aangezien er (nog) geen concrete verdenking is tegen deze grote groep
mannen kunnen deze mensen alleen op vrijwillige basis hun medewerking
verlenen. De rechter-commissaris kan deze mensen nimmer bevelen hun
medewerking te verlenen. Het is naïef te denken dat hier sprake is
van vrijwilligheid.
Deze vrijwilligheid is een farce. Hoewel de medewerking juridisch
gezien niet kan worden afgedwongen, gaat er toch - sociaal en
maatschappelijk gezien - een hele dringende kracht van uit. Immers, wie
niet meewerkt lijkt iets te verbergen en kan bovendien nader
politieonderzoek verwachten. Een dergelijke persoon heeft de schijn
tegen.
4. Het inwilligen van de eis van De Vries kan verstrekkende gevolgen
hebben. Op deze manier kan een DNA-onderzoek ontaarden in een ware
heksenjacht. Als het onderzoek onder de 20.000 mannen niets oplevert,
dan wordt de grens straks door Moszkowicz verlegd naar alle mannen van
de provincie Friesland, en vervolgens naar heel Nederland.
5. Een grootschalig DNA-onderzoek is vanuit juridisch-ethische optiek
bezien onaanvaardbaar. Het is een evidente aantasting van grondrechten,
te weten de psychische en lichamelijk onaantastbaarheid van het lichaam.
6. De DNA-wet en regelgeving is zeer zorgvuldig in het strafrecht
geïntroduceerd. De regeling is met waarborgen omgeven. De wetgever
heeft het DNA-onderzoek beperkt tot een kleine groep van ernstige
zaken. Het entameren van een grootschalig DNA-onderzoek druist in tegen
de geest van de wet.
7. Het inwilligen van de eis van De Vries zou
leiden tot een enorme werkbelasting voor zowel justitie als het
Nederlands Forensisch Instituut (het gerechtelijk laboratorium). En hoe
groter de werklast des te groter de kans op fouten. Het is niet
onmogelijk dat het NFI onbedoeld fouten gaat maken bij het verrichten
van DNA-analyses op 20.000 eenheden lichaamsmateriaal (door de huidige
stand van techniek is wangslijmvlies voldoende).
8. Het inwilligen van de eis van De Vries leidt er, gelet op de
werkbelasting voor het OM Leeuwarden, toe dat andere
rechercheonderzoeken in de knel komen. Het OM heeft nu eenmaal een
beperkte (politie)capaciteit ter beschikking en zal op een verstandige
manier met deze beperkte capaciteit moeten omgaan.
9. Het door advocaat Moszkowicz gebruikte argument dat de weigering van
het OM tot een grootschalig onderzoek "tegen de wens en zonder de
instemming van de politie is", is een non-argument (NRC Handelsblad, 28
oktober). Het OM heeft het gezag over de politie als het gaat om het
opsporen van strafbare feiten en het toepassen van dwangmiddelen. Het
OM bepaalt hier de prioriteiten; niet de politie.
Dus of de weigering van het openbaar ministerie haar medewerking te
verlenen aan dit DNA-onderzoek niet conform de wens of de instemming
van de politie is, is juridisch gezien niet relevant.
10. Last, but not least: het DNA-onderzoek is niet zaligmakend. Met
andere woorden; stel dat de rechter de eis van De Vries zou inwilligen
en deze 20.000 mannen staan op vrijwillige basis celmateriaal af, dan is
er een kans dat het DNA in de menselijke sporen op de plek van het
misdrijf overeenkomt met dat van één van deze
'verdachten'. Maar dat wil nog helemaal niet zeggen dat deze persoon de
dader is. Voorzichtigheid is geboden. Een DNA-analyse kan wel als
steunbewijs dienen. Men kan echter niet - uitsluitend op basis van een
DNA-onderzoek - voor de volle 100 procent tot de conclusie komen dat
verdachte X in zaak Y de dader is. Het is niet voor niets dat DNA-
deskundigen juristen waarschuwen voor te veel vertrouwen in het 'lezen'
van bewijsmateriaal. Gezien bovenstaande argumenten zou het een goede
zaak zijn dat het OM om praktische en principiële redenen weigert
zijn medewerking te verlenen aan het grootschalige DNA-onderzoek.
Mr. R.B.G. de Korte is strafrechtjurist en DNA-deskundige.