U kijkt naar de website van NRC Handelsblad gedurende de periode 1995-2001. Bezoek ook de de huidige site.
    NIEUWS  TEGENSPRAAK  SUPPLEMENT  DOSSIERS  ARCHIEF  ADVERTENTIES   SERVICE

Dossier Clickfonds

Nieuws

Achtergrond

Chronologisch overzicht

Opinie

Links

'De Hakkelaar' als breekijzer

Door Joost Oranje
BERN/CHUR, 11 NOV. Rechtshulp uit Zwitserland is een essentieel onderdeel van het beursfraude-onderzoek geweest. Maar op basis waarvan werkten de Zwitsers eigenlijk mee? Is het vermoeden waar dat Bern veel zwaardere delicten zijn voorgehouden dan op dat moment reëel was? Justitie zegt van niet. Maar uit interne documenten blijkt wat anders.

Het plekje bovenaan de Platanerstrasse, op de driesprong naar Arosa, biedt een prachtig uitzicht over het Zwitserse Chur. Hoge flats geven de stad een moderne aanblik, maar als je langs kleine wijnveldjes door de nauwe straatjes naar beneden wandelt, kom je terecht in het oude pittoreske centrum. Wandel schuin over de Koplihofplatz, beklim het doodlopende steile straatje met vierkante klinkertjes omhoog, en vindt links het gebouw van de Staatsanwaltschaft, met daarin het kantoor van het Untersuchungsrichteramt.

Dit is dus de plek waar het allemaal begon.

Hier, in dit grijze gebouw met blauwe luiken, werd op 17 oktober 1997 eenaangetekende brief bezorgd van het Bundesamt für Polizeiwesen uit de hoofdstad Bern. Daarin stelde het ministerie het betrokken kanton, zoals de Zwitserse provincies worden genoemd, formeel op de hoogte dat Nederland rechtshulpverzoeken had gedaan. Bern had ze getoetst en het kanton Graubünden moest ze uitvoeren. Voor de justitieambtenaren in Chur kwam de brief niet onverwacht. Officier van justitie H. de Graaff van het Amsterdamse parket van het openbaar ministerie en R. Paumen van de Fiscale Inlichtingen en Opsporingsdienst (FIOD) waren op 10 oktober immers al op bezoek geweest om de rechtshulpverzoeken in wat toen nog 'het beursfraudeonderzoek' heette, mondeling toe te lichten.

De Zwitsers vonden het een Megasache.

Delicten als heling, omkoping, misbruik van voorwetenschap en vooral: witwassen van drugsgelden via de Amsterdamse beurs, ze waren allemaal over tafel gegaan. Vooral deze laatste verdenking maakte indruk, niet alleen bij de Zwitsers, maar later, toen 'de beursfraude' eenmaal in de publiciteit kwam, ook in Nederland.

De maanden daarna werden er verschillende rechtshulpverzoeken gedaan. Uit de eerste, van 3 oktober 1997, bleek dat het om een hele rits aan verdachten en verschillende zaken ging. Maar in de brief uit Bern werden slechts drie belangrijke ,,zaken'' genoemd: ,,D. de Groot, P.J. van der W., J. V. en anderen.''

D. de Groot is een Nederlandse vermogensbeheerder die al jaren in Zwitserland woont en het niet erg vindt dat zijn naam voluit genoemd wordt. Hij werd in die oktoberdagen, toevallig op familiebezoek in Nederland, gearresteerd en is een van de Clickfonds-hoofdverdachten. Na het verlenen van de rechtshulp werd zijn administratie, met vele gegevens over Nederlandse rekeninghouders, in beslag genomen.

P.J. van der W., is een assistent van De Groot. Ook bij hem werd, naar aanleiding van de rechtshulp, een inval gedaan en beslag gelegd op de administratie.

J.V. is Johan V., bijgenaamd 'De Hakkelaar'. Hij is een veroordeelde drugsbaron. Maar geen verdachte in het Clickfondsonderzoek. Nu niet. En ook niet in 1997.

Waarom staat de 'De Hakkelaar' in het document uit Bern dan in één adem genoemd met Dirk de Groot en Van der W.?

Hier raken we een gevoelig punt. Want over de manier waarop de drugszaak van 'De Hakkelaar' in de verschillende rechtshulpverzoeken is gebruikt, leven al lange tijd twijfels, vooral bij advocaten van een aantal verdachten. Die vermoeden dat justitie 'De Hakkelaar' heeft gebruikt om de Zwitsers de zaak zwaarder voor te stellen dan hij eigenlijk was.

Die argwaan komt niet uit de lucht vallen.

Zwitserland werkt immers alleen onder voorwaarden aan het verlenen van rechtshulp mee. Een van de belangrijkste is het fiscale voorbehoud (zie inzet). En de pech wilde dat de verdenkingen die in het begin van het beursfraudeonderzoek naar boven kwamen drijven, vooral betrekking hadden op ,,niet gefiscaliseerd geld''. De ambtshandelingen, die door de FIOD zijn opgesteld om de rechter-commissaris de gerechtelijke vooronderzoeken te laten vorderen, geven daarvan een goede illustratie. Het gaat met name over belastingfraude, coderekeningen en verdenkingen met betrekking tot 'frontrunnen', een vorm van voorwetenschap die in Zwitserland niet strafbaar is, en waarvoor dus ook geen informatie mag worden gevraagd. Het moet voor het onderzoeksteam een Tantaluskwelling zijn geweest: men wist dat waardevolle gegevens in Zwitserland lagen, om precies te zijn in de administratie van Dirk de Groot. Maar men wist óók dat die niet zomaar konden worden opgevraagd.

Nu wilde het toeval dat een aantal FIOD-ambtenaren die aan de beursfraudezaak werkten, ook betrokken was bij het onderzoek naar het kapitaal van 'De Hakkelaar'. In dat onderzoek was er ooit, op 15 november 1996, een procesverbaal gemaakt door de Amsterdamse regionale Criminele Inlichtingen Dienst (CID). In dit verbaal, dat al eerder uitlekte, staat dat in de elektronische agenda van 'De Hakkelaar' de naam is gevonden van ene Bernard M. Deze zou zich bezig houden met ,,de handel in verdovende middelen en het witwassen van gelden''. Dat zou via bedrijven gaan ,,die worden beheerd door Dirk de Groot''. Er staat ook nog een nuancering in het proces verbaal: ,,Bovengenoemde informatie is tot op heden niet door andere bronnen bevestigd en kon derhalve niet op zijn betrouwbaarheid worden getoetst.''

Uit diverse getuigenverhoren die inmiddels met een aantal betrokken FIOD-ambtenaren zijn afgenomen, blijkt dat dit CID-verbaal de reden is om 'De Hakkelaar' in het Clickfondsonderzoek te weven. Maar niet altijd. Als alle relevante stukken naast elkaar worden gelegd, valt op dat de gegevens uit dat verbaal selectief worden gebruikt. Eén van de FIOD-mannen geeft dat in zijn getuigenverhoor ook ruiterlijk toe: ,,De informatie die binnen het onderzoek aanwezig was, is om tactische redenen ingezet op die momenten waarop dat daadwerkelijk noodzakelijk was.''

Wat waren die ,,momenten''? Achteraf kunnen er drie worden teruggevonden.

Het eerste moment is het aanvragen van een gerechtelijk vooronderzoek bij de rechter-commissaris in Nederland. Daarbij wordt de CID-informatie niet gebruikt. Eén van de FIOD-ambtenaren zegt daarover dat het ,,zuiverder'' is ,,om geen gebruik te maken van CID-informatie als dat niet nodig is.''

Bij het tweede moment wordt het blijkbaar wel zuiver geacht om de CID-informatie, en daarmee de 'drugslijn', te gebruiken. Dan gaat het om het eerste rechtshulpverzoek aan Zwitserland. Daarin worden zestien verdachten genoemd. Onder dat rijtje staat ineens de naam van Johan V. (,adres: gedetineerd in Huis van bewaring''). 'De Hakkelaar' wordt niet als verdachte genoemd, maar zijn zaak wordt, met behulp van de informatie uit het CID-verbaal, wel beschreven. Zo wordt er gesteld dat V's organisatie ,,circa 225 miljoen gulden onrechtmatig voordeel heeft genoten''. Eén van de FIOD-ambtenaren is wel heel eerlijk als hem in een getuigenverhoor wordt gevraagd of het CID-verbaal als ,,een breekijzer of deuropener'' is gebruikt: ,,Als u dat een deuropener noemt, dan onderschrijf ik dat.''

Het derde moment is cruciaal, maar onbekend. Dat moet zich hebben afgespeeld op 10 oktober 1997, de dag dat De Graaff en Paumen op bezoek waren bij hun Zwitserse collega's in Chur om het rechtshulpverzoek mondeling toe te lichten. Wat is er toen, en bij de vele andere gelegenheden dat de Nederlandse justitieambtenaren hun Zwitserse collega's uitleg gaven over het Clickfonds, allemaal gezegd? Procesverbalen of gespreksverslagen van die bijeenkomsten zijn er niet. Maar er moet natuurlijk wel interne Zwitserse communicatie over de zaak zijn. Eén van die stukken is de genoemde brief uit Bern, waarin Johan V., in één adem wordt genoemd met Dirk de Groot en Van der W. Maar er is nóg een officieel document waaruit blijkt dat de Zwitsers 'De Hakkelaar' een wel heel zware rol in het beursfraudeonderzoek toedichten. Het gaat om de beschikking tot het verlenen van rechtshulp (Eintretungs- und Zwischenverfügung) die de Zwitserse justitie op 22 oktober 1997 officieel afgaf. Onder punt één staat dat Dirk de Groot verweten wordt ,,via door hem beheerste bedrijven (..) onder andere geld afkomstig van drugshandel van Johan V. door middel van beurszaken heeft witgewassen. Bovendien wordt Dirk de Groot ervan beschuldigd (..) voorwetenschap benut te hebben en zo op de beurs aanmerkelijke winsten verkregen te hebben.''

Dat zijn boude stellingen.

Er was en is namelijk nauwelijks vermoeden - laat staan bewijs - dat De Groot drugsgeld zou hebben beheerd. Dat geldt óók voor het witwassen via de beurs. En dat geldt óók voor de misbruik van voorwetenschap. De officiële aanklachten tegen De Groot reppen er dan ook niet over. En het is dan ook de vraag of er, in juridische termen, wel ,,voldoende feitelijke grondslag'' was om deze beschuldigingen op deze manier te verwoorden.

Er is nóg een reden die de stelling ondersteunt dat de 'drugslijn' in het onderzoek helemaal geen prioriteit had, maar vooral is gebruikt om de Zwitsers over de streep te trekken voor het verlenen van rechtshulp. Zo wordt de cruciale persoon van Bernard M., volgens het CID-verbaal mogelijk dé verbindingsman tussen 'De Hakkelaar' en De Groot, lange tijd met rust gelaten en niet eens als verdachte aangemerkt. Pas in 1999 wordt hij verhoord, waarbij hij zich overigens beroept op zijn zwijgrecht. Het hele onderzoek naar de 'drugslijn' blijkt flinterdun. Van de ,,circa 225 miljoen gulden'' aan drugsgeld is niets in het dossier te vinden, netzomin als van witwasactiviteiten via de beurs. Wel zijn er, via de door De Groot beheerde bedrijven, zo'n zestien miljoen gulden aan stortingen gevonden. Ook zijn er verklaringen van Engelse getuigen die zeggen dat De Groot twee keer grote sommen geld zou hebben aangenomen. De Groot zelf ontkent dat en zegt bovendien voor één van die twee stortingen een alibi te hebben omdat hij kan aantonen dat hij nooit aanwezig is geweest op het moment dat de getuige beschrijft. Een woordvoerder van het Amsterdamse parket erkent dat de verbinding van De Groot met drugs ,,allang uit het dossier is''. De belangrijkste verdenking is dat hij een systeem van coderekeningen heeft beheerd zodat cliënten belasting konden ontduiken.

De verdenkingen over de 'drugslijn' waren dus vaag en hebben dan ook niet- of nauwelijks tot resultaat geleid. Maar ondertussen is het wel een belangrijk argument geweest om de rechtshulp te verlenen, zo valt op te maken uit een uitspraak van het Bundesgericht in Lausanne van 3 december 1998, waarin een bezwaarschrift van De Groot werd behandeld. In het vonnis noemt de Zwitserse Hoge Raad specifiek: ,,de verbinding naar Bernard M'' die verdacht wordt de witwasser van ,,de wegens verdovende middelenhandel veroordeelde Johan V. te zijn.'' als reden om de rechtshulp toe te staan. Bovendien, zo valt te lezen, zijn gegevens over cliënten van De Groot vooral verstrekt vanwege het vermoeden van ,,Geldwäscherei'', een term die alleen maar kan slaan op het witwassen van criminele gelden. Immers: voor witwassen van 'niet gefiscaliseerd geld', zal Zwitserland nooit rechtshulp verlenen.

Hoe dan ook: de documenten uit de administratie van De Groot en Van der W. kwamen in Nederland terecht en dat had grote gevolgen. Er zaten bijvoorbeeld stukken bij over personen die in de rechtshulp nooit als verdachte zijn genoemd, maar die nu wel worden voorgebracht. En dat zou weer het 'vorsen naar bewijs op goed geluk' kunnen zijn, wat volgens Zwitsers recht (zie kader) verboden is.

Blijkbaar dachten de Zwitsers echt dat het Clickfondsonderzoek vooral om drugs ging. Dat moeten ze dan hebben afgeleid uit de mondelinge informatie, want in het rechtshulpverzoek staan niet de zware aantijgingen die later in de Zwitserse documenten terugkomen. Zwitserland wil officieel niets zeggen. De woordvoerder van het OM in Amsterdam ontkent met klem dat Bern zou zijn misleid. Wel zegt zij dat de bewoordingen uit de Zwitserse documenten ,,ons niet bekend voorkomen. Onze referentie is het CID-verbaal dat we, mèt de nuancerende passage, in het Duits vertaald, aan de Zwitsers hebben verstrekt.''

Toch is het document van 22 oktober 1997 ,,meegedeeld'' (Mitteilung) aan onder andere ,,Staatsanwaltschaft Amsterdam, Herrn H.J. de Graaff''. Had de Zwitsers toen niet nog even de echte waarheid moeten worden verteld? De woordvoerder: ,,Wij kennen deze stukken niet. De Zwitsers hebben het zo opgesteld. Dat is hun interne zaak. Daarin willen wij ons niet mengen.''

NRC Webpagina's
11 november 2000



De formele doorgeleiding van het rechtshulponderzoek vanuit het ministerie in Bern


De beschikking over rechtshulp van Zwitserse justitie

    Bovenkant pagina

NRC Webpagina's © NRC Handelsblad