Arbeid goedkoper, consumptie duurder
Door Karel Berkhout
DEN HAAG, 14 SEPT. De belastingbetaler krijgt door het Belastingplan 2001 te maken met enkele drastische wijzigingen. Minister Zalm en staatssecretaris Vermeend introduceren drie zogeheten boxen, waarbij een onderscheid wordt gemaakt naar het soort inkomsten dat de belastingplichtige ontvangt. En er komt een internationaal unieke vermogensrendementsheffing. Mensen met een laag inkomen gaan er relatief flink op vooruit, alleenverdieners profiteren van de belastingherziening naar verhouding het minst.
,,Verbreding, verschuiving en vergroening' zijn de trefwoorden die minister Zalm (Financiën) en zijn staatssecretaris Vermeend gebruiken voor het vandaag gepresenteerde Belastingplan 2001. 'Verbreding' omdat over meer zaken belasting zal worden geheven, onder meer door de nieuwe heffing over vermogen en door het snoeien van aftrekposten. 'Verschuiving' omdat er minder belasting zal worden geheven op arbeid en meer op kapitaal om zo de werkgelegenheid te stimuleren. 'Vergroening' omdat er meer belasting zal worden geheven op energie en consumptie (btw) terwijl milieuvriendelijke activiteiten fiscaal gestimuleerd zullen worden.
De meest fundamentele wijziging is de introductie van de zogeheten 'boxen', waarbij een onderscheid wordt gemaakt naar het soort inkomsten dat de belastingplichtige ontvangt. En de introductie van de vermogensrendementheffing,
die een drastische wijziging van het belastingregime voor sparen en beleggen betekent.
Nu nog worden alle belaste inkomsten afgerekend tegen de schijftarieven, die stijgen naarmate het belastbare inkomen toeneemt. Een voorbeeld van de huidige praktijk. Iemand ontvangt een salaris, telt daarbij zijn rente-inkomsten van de spaarrekening op (dat deel dat niet onder vrijstelling valt) en trekt daarvan de hypotheekrente voor zijn woning en premie voor zijn lijfrente (maximaal 6.
075 gulden) af. Over de koerswinst van de aandelen op de beurs hoeft geen belasting te worden betaald. Maar wel of geen belasting, de inkomsten zitten belastingtechnisch gesproken in één mand.
Voortaan wordt er onderscheid gemaakt tussen drie soorten inkomen, die elk een eigen box krijgen. Box 2 is alleen belangrijk voor mensen, die een 'aanmerkelijk' aandelenbelang (vijf procent of meer) hebben in een bedrijf.
Box 1 is voor de meeste belastingbetalers straks de belangrijkste. Hierin wordt bijvoorbeeld het salaris afgerekend en hierin zitten ook de inkomsten en uitgaven voor de eigen woning. Box 1 lijkt sterk op de hierboven beschreven manier van belasting betalen en het belastbare inkomen wordt dan ook belast tegen de oplopende schijftarieven, die overigens wel worden aangepast.
Het grote verschil met de huidige situatie is dat Box 1 niet de opbrengsten bevat van bijvoorbeeld rente en dividend, die dan ook niet meer tegen de schijftarieven worden belast. Dergelijke inkomsten vallen voortaan in Box 3, die exclusief is bestemd voor sparen en beleggen. De Box is uitsluitend van belang voor huishoudens met een vermogen boven de 75.000 gulden. Rente- en dividendinkomsten worden niet meer apart belast en de huidige vermogensbelasting verdwijnt geheel. De nu nog onbelaste koerswinsten op aandelen worden ook straks niet apart belast.
Wat gebeurt er dan dan wel? Er komt een internationaal unieke vermogensrendementsheffing, waarbij Zalm en Vermeend ervan uitgaan dat iemand jaarlijks 4 procent rendement maakt op zijn vermogen (de bezittingen minus de schulden - het eigen huis blijft uitgezonderd). Ongeacht of er meer of minder rendement wordt gemaakt, over de fictieve 4 procent wordt straks 30 procent belasting geheven. Deze heffing van 1,2 procent (30 procent van 4 procent) wordt gezien als de 'verbreding' van de belastinggrondslag. Niet alleen worden de aandelenportefeuilles voortaan belast, ook bijvoorbeeld het tweede huis - voortaan aangemerkt als vermogen - komt onder de rendementsheffing.
Het verblijf van het tweede huis in Box 3 betekent ook dat de hypotheekrente voor de financiering ervan niet langer aftrekbaar is. Er sneuvelen wel meer aftrekposten (representatiekosten bijvoorbeeld) en er worden aftrekposten beperkt, zoals de rente voor hypotheken die alleen bij leningen voor de eigen woning kan worden afgetrokken. De premie-aftrek voor de lijfrentepolissen wordt ook gesnoeid en komt onder de zogeheten oudedagsparaplu, de fiscale voorziening voor allerlei pensioenverzekeringen die aantoonbaar nodig zijn voor de oude dag.
Deze beperking van de aftrekposten wordt ook gerekend tot de 'verbreding' van de belastinggrondslag, omdat meer belasting betaald gaat worden, en levert samen met de rendementsheffing zo'n 2,5 miljard gulden op voor de schatkist. De verhoging van de btw en van de ecotax brengt nog eens 7,5 miljard gulden in het laatje.
Het bedrag van 10 miljard wordt gebruikt voor de verlaging van de belastingtarieven, zodat het hoogste tarief niet langer 60 procent is maar 52 procent. Dit is de 'verschuiving', namelijk van belasting op arbeid (wordt goedkoper) naar belasting op kapitaal, en van directe belastingen (over de inkomsten) naar indirecte belasting (energie en consumptie). Omdat milieu-
onvriendelijke zaken (energieverbruik) duurder worden en een deel van de belastingopbrengst wordt gebruikt voor positieve fiscale milieuprikkels, wordt ook wel gesproken van 'vergroening'. De maatregelen zouden de uitstoot van CO2 (broeikaseffect) verminderen met 7 tot 10 megaton per jaar.
Voor de consument betekent deze operatie dat in de winkel meer wordt betaald voor de aankopen (hogere btw) en dat de energierekening hoger wordt. Dat wordt volgens de berekeningen van het Centraal Planbureau (CPB) ruimschoots gecompenseerd door de verlaging van de belastingtarieven. Vooral de mensen met een laag inkomen zouden er in koopkracht flink op vooruit gaan. Dat is mede te danken aan de nieuwe, laagste schijf van 32 procent, en aan de heffingskorting.
De heffingskorting is ook een nieuwigheid. Nu geldt er nog een belastingvrije som, die vóór belasting van het inkomen kan worden afgetrokken. De heffingskorting is een bedrag dat kan worden afgetrokken van het bedrag dat aan belasting moet worden betaald. Omdat dit een vast bedrag is, profiteren de lagere inkomens daarvan naar verhouding meer dan de hogere, die juist gebaat zijn bij de belastingvrije som.
In huishoudens met één kostwinner kan de belastingvrije som nog worden overgedragen van de partner zonder inkomen naar de partner met. Het wegvallen van de belastingvrije som wordt bij kostwinnersgezinnen dan ook niet gecompenseerd door de heffingskorting en maar tenauwernood door de tariefsverlaging. De alleenverdieners profiteren dan ook naar verhouding het minst van de belastingherziening.