Dossier Belastingplan 2001
Nieuws
Hoofdpunten van het plan
Achtergrond
Kritiek op het plan
Documenten
Links
|
Beleggen na de belastingherziening
Een afweging tussen risico en rendement
De nieuwe belastingwetgeving
vereist een andere manier van denken over beleggen.
Door MARJA WEEDA
In het nieuwe belastingstelsel zijn vermogensinkomsten, zoals rente,
dividend en huur voortaan onbelast. De rente van leningen voor de
aankoop van beleggingen is echter niet langer aftrekbaar voor de
inkomstenbelasting. Vanaf 1 januari 2001 valt het belegde vermogen in
box 3 van de inkomstenbelasting. Dit betekent dat het vermogen zelf met
1,2 procent belast wordt. Met andere woorden er wordt 4 procent fictief
rendement aan het vermogen toegerekend en dit wordt met 30 procent
inkomstenbelasting belast. De vroegere vrijstelling van 1.000 gulden
elk op rente en dividend zijn vervallen, omdat alle inkomsten op
vermogen niet meer belast worden. Het nieuwe belastingsysteem houdt
tevens in dat beleggingsconstructies gericht op onbelaste
vermogenswinst hun aantrekkelijkheid verloren hebben. Beleggen is
opnieuw een afweging tussen rendement en risico geworden. Ondanks het
lagere aparte tarief van de inkomstenbelasting over het vermogen in box
3 betekent dit niet altijd een verbetering. Spaarrekeningen en
obligaties worden minder zwaar belast binnen het nieuwe
belastingsysteem. Dit gebeurt tegen het vaste tarief van 30 procent
over het fictieve rendement van 4 procent; binnen het vorige
belastingsysteem kon de heffing tot maximaal 60 procent oplopen, omdat
alle inkomsten bij elkaar opgeteld werden en vervolgens tegen het
progressieve tarief werden belast. Veel spaarders ontvingen echter ook
toen hun rente- en dividendinkomsten onbelast, als gevolg van de
vrijstellingen. Daarnaast werd veelvuldig van beleggingsfondsen gebruik
gemaakt, die uitsluitend op vermogensgroei gericht waren. De meeste
mensen maakten zich niet zo druk om de hoogte van de rente en het
dividend. Dit wordt vanaf 2001 veel belangrijker. Wie minder dan 4
procent inkomsten op zijn belegde vermogen ontvangt, moet toch over 4
procent belasting betalen. Wie met 4 procent rente op zijn
spaarrekening tevreden is, heeft op dit moment ruime keuze in
spaarrekeningen zonder beleggingsrisico. Degene die meer rendement op
zijn vermogen wil behalen, zal méér risico moeten nemen.
Investeren in obligaties of obligatiefondsen levert meer op naarmate
meer risico in de kwaliteit van de aanbieder van de lening genomen
wordt. Veilige staatsobligaties leveren op dit moment slechts
fractioneel meer rente op dan een spaarrekening met hoge rente. Als de
variabele rente op de spaarrekening daalt, blijft de rente op de
obligaties gedurende de looptijd gelijk. Dit geldt óók
als de variabele rente op de spaarrekening stijgt. Een combinatie van
een goede spaarrekening en obligaties, die op verschillende tijdstippen
aflossen, kan dit rente risico verminderen. Diverse aanbieders hebben
inmiddels obligatiefondsen met hoge rente geÏntroduceerd. Dit lijkt
aantrekkelijk, omdat de rente onbelast blijft. De hoge rente is echter
een vergoeding voor het grotere risico dat de debiteur niet tot
aflossing van de leningen in staat blijkt. Vanwege de onbelaste
dividenden worden ook aandelenfondsen met hoog dividendrendement
aangeboden. Echter als blijkt dat de koersen van de onderliggende
aandelen dalen, zal het hoge dividend de koersdalingen lang niet altijd
goed kunnen maken. Wie een goed rendement nastreeft zal niet op de
eerste plaats naar het fiscale aspect moeten kijken, maar vooral naar
de kans op winst en het risico op de belegging. Degene die zijn geld op
korte termijn nodig heeft voor besteding kan beleggingsrisico beter
vermijden en naar een goed renderende spaarrekening omkijken, waarvan
het geld zonder boete is op te nemen. Dit betekent sparen zonder
franje. Een voorbeeld van sparen met franje is een spaarrekening,
waarvan de hoogte van de rente aan de hoogte van een aandelenindex
gekoppeld is. Hierbij is het spaartegoed zelf gegarandeerd, maar loopt
men het risico, dat in plaats van hogere rente, in het geheel geen
rente ontvangen wordt. Ook al wordt op een dergelijke rekening geen
rente ontvangen, dan wordt toch over het vermogen zelf 1,2 procent
belasting geheven, als het vermogen groter dan de algemene vrijstelling
in box 3 is. Deze algemene vrijstelling bedraagt 38.785 gulden per
persoon en het dubbele voor partners. Deze algemene vrijstelling houdt
in dat over het bedrag van de vrijstelling geen 1,2 procent
rendementsheffing geheven wordt. Dit betekent een vrijstelling van
465,42 gulden in box 3 per persoon, terwijl tot en met het jaar 2000
een vrijstelling van 1.000 gulden per persoon zowel voor ontvangen
rente als dividend bestond. Met enige creativiteit kan ook in het nieuwe
systeem de nodige vrijstelling van rendementsheffing bereikt worden.
Gehuwden en samenwonende partners kunnen in de belastingaangifte zo
optimaal mogelijk hun vermogen aan elkaar toebedelen om van de
vrijstellingen gebruik te maken. Per minderjarig kind heeft
één van de ouders naast de algemene vrijstelling een extra
vrijstelling van 5.177 gulden. Extra vrijstellingen voor de
vermogensrendementsheffing in box 3 worden bovendien verleend op
geblokkeerde spaarloon- en premieregelingen - maximaal 37.518 gulden -
en is aan de persoon op wiens naam de rekening staat gebonden. Mensen
van 65 jaar en ouder hebben afhankelijk van de hoogte van het inkomen
en vermogen extra aanvullende vrijstellingen. De gedachte hierachter is
dat ouderen met een laag inkomen voor een deel uit de opbrengst van hun
vermogen moeten leven. Deze extra vrijstelling in box 3 bedraagt ten
hoogste 51.388 gulden bij een inkomen van maximaal 26.237 gulden; bij
een inkomen tussen 26. 237 en 36.504 gulden bedraagt de vrijstelling
25.669 gulden. Het vermogen zelf mag niet groter zijn dan 513.341
gulden. Deze extra vrijstelling voor ouderen is overdraagbaar aan de
partner. Tenslotte zijn er nog extra vrijstellingen voor erkende
'groene'- of sociaal-ethische beleggingen en durfkapitaal of culturele
beleggingen van ieder 103. 539 gulden per persoon (het dubbele bedrag
voor partners). Bij deze laatste vrijstellingen lijkt het lagere
rendement of het hogere risico belangrijker dan de vrijstelling.
Kapitaalverzekeringen vallen in box 3, als deze niet aan de eigen
woning in box 1 gekoppeld zijn en worden, mits deze vr 14 september
1999 bestonden en tevens geen wijzigingen aan de hoogte van het kapitaal
en de looptijd hebben plaatsgehad, tot 272.000 gulden per persoon in
box 3 vrijgesteld. Deze vrijstelling eindigt in 2029.
Lijfrentekoopsommen zijn in box 1 tot 2.283 gulden per persoon
aftrekbaar en niet overdraagbaar aan de partner. Bij een aantoonbaar
pensioentekort kan maximaal 49.740 gulden afgetrokken worden. Het is
overigens de vraag of het afsluiten van lijfrentekoopsommen wel zo
aantrekkelijk is. Wie zelf belegt, vermijdt de kosten voor de
verzekeraar en de veelal onnodige overlijdensrisicopremie, die met het
stijgen van de leeftijd van de verzekerde flink kan oplopen. Als de
premie van een lijfrentekoopsom vanaf een geblokkeerde
werknemersrekening wordt gestort, geldt als extra nadeel dat daarmee de
vrijstelling van 37.518 gulden wordt misgelopen. De rente op deze
rekeningen is onbelast te ontvangen en na vier jaar kan over het tegoed
vrij beschikt worden.
|
NRC Webpagina's
3 februari 2001
|