NIEUWS
TEGENSPRAAK
SUPPLEMENT
AGENDA
ARCHIEF
ADVERTENTIES
SERVICE
Overzicht
Vragen & Opmerkingen
Begrippenlijst:
A, B,
C, D,
E,
F, G,
H, I,
J,
K, L,
M, N,
O, P,
Q, R,
S, T,
U,
V, W,
X, Y,
Z
|
Obligatiekoersen
Het verband tussen de rente op de kapitaalmarkt en de obligatiekoersen
kan als
volgt
worden verduidelijkt
Stel dat iemand 100.000 gulden wil beleggen in obligaties. Op dat
moment plaatst de Minister van Financiën een 6%-obligatielening die
bestaat
uit stukken
met een nominale waarde van 1000 gulden. De plaatsingskoers is 100 (a
pari). Per
obligatie
betaalt de belegger dus 1000 gulden. Een maand later volgt een nieuwe
staatslening. Maar,
gedwongen door een algemene stijging van de marktrente, vergoedt de Staat
op
deze
lening 7% rente per jaar. Neem aan dat ook deze lening a pari wordt
geplaatst.
De
gestegen rente levert een tegenvaller op voor beleggers die hun vermogen
in de
6%-lening
hebben gestopt. Potentiële beleggers in obligaties kunnen immers
kiezen
tussen obligaties
met een jaarrente van 6% en 7% (voor de eenvoud gaan we ervan uit dat er
alleen
'oude'
6%-obligaties en nieuwe 7%-obligaties bestaan). Als beide obligaties
zouden
worden
aangeboden tegen de koers 100, zou er geen vraag zijn naar 6%-obligaties.
De
beurskoers
van de 6%-obligaties zal zo ver zakken, dat het voor een belegger om het
even is
of hij
kiest voor de 6%- of de 7%-obligaties. Een stijging van de rente (of de
verwachting dat
de rente stijgt) brengt een koersdaling van obligaties teweeg. Een daling
van de
rente (of
een verwachte rentedaling) leidt tot een koersstijging.
|