NIEUWS
TEGENSPRAAK
SUPPLEMENT
AGENDA
ARCHIEF
ADVERTENTIES
SERVICE
WWW
 Overzicht
Vragen & Opmerkingen
Begrippenlijst:
A, B,
C, D,
E,
F, G,
H, I,
J,
K, L,
M, N,
O, P,
Q, R,
S, T,
U,
V, W,
X, Y,
Z
|
Groeitheorie
De eenvoudige groeitheorie van Harrod en Domar laat zien hoe het sparen
(=niet-consumeren) van een deel van het nationaal product leidt tot
vergroting van de kapitaalgoederenvoorraad en dit weer tot vergroting van
het
nationaal product, enzovoort.
Stel dat in een economie alleen maar gezinnen en bedrijven voorkomen. De
gezinnen sparen een deel van het inkomen dat ze jaarlijks ontvangen. De
bedrijven
gebruiken deze besparingen om te investeren. Hierdoor wordt de
kapitaalgoedenerenvooraad uitgebreid.
Met de vergrote kapitaalgoederenvoorraad kan een groter nationaal product
(=
nationaal inkomen) worden voortgebracht. Uit een groter nationaal inkomen
kan weer meer worden gespaard, enzovoort. De hier beschreven situatie kan
ook in de vorm van een eenvoudig
model worden gegoten.
Stel, dat de gewenste besparingen van de gezinnen in elke periode een
lineaire
functie zijn van het nationaal inkomen in die zelfde periode:
St = s Yt met 0 < s < 1 (1)
waarin St de gewenste besparingen in de periode t zijn. De letter s is de
marginale spaarquote, die hier gelijk is aan de gemiddelde spaarquote. De
gemiddelde spaarquote
(S/Y)
geeft aan welk deel van het nationaal inkomen wordt gespaard. De
marginale
spaarquote (DS/DY) (waarbij D staat voor 'delta', verandering)
geeft de verhouding aan tussen de extra besparingen en
de toeneming van het nationaal inkomen die deze extra besparingen
veroorzaakt.
De letter t bij de variabelen geeft het tijdsverloop aan; de variabelen
zijn
gedateerd. Voor St kan bijvoorbeeld worden gelezen S1997. Het gaat er
immers om te
zien hoe het nationaal inkomen zich in de loop van de tijd
ontwikkelt.
Aangenomen wordt verder dat de gewenste besparingen in elke periode
gelijk
zijn aan de gewenste netto-investeringen in die periode:
St = It (2)
De volgende vergelijking, beschrijft dat
de gewenste investeringen in de periode t worden opgevat als de
vergroting
van de voorraad
kapitaalgoederen in die periode:
It = Kt+1 - Kt (3)
Kt+1 staat voor de waarde van de kapitaalgoederenvoorraad - zeg: het
machinepark - aan het eind van het jaar t, bijvoorbeeld 31 dec. 1996 (= 1
jan.
1997). Kt staat voor het machinepark aan het begin van het jaar t,
bijvoorbeeld 1 januari 1996. De investeringen gedurende het jaar 1996
vormen
per definitie de verandering van de kapitaalgoederenvoorraad tussen 1
jan.
1997 en 1 jan. 1996. Vergelijking (3) maakt van het model een groeimodel
omdat hierin de toeneming van de kapitaalgoederenvoorraad, de zogenoemde
kapitaalaccumulatie, gestalte krijgt. We herkennen hier het
capaciteitseffect
van de investeringen.
Stel verder dat de kapitaalgoederenvoorraad steeds k maal zo groot is (k
> 1) als het
nationaal product:
Kt = kYt met k > 1 (4)
Als oplossing voor het model wordt gevonden dat de groeivoet van het
kapitaal (gK) en ook die van het nationaal inkomen (gY) wordt bepaald
door de spaarquote en de kapitaalcoëfficiënt: gK = gY = s/k.
Een hogere spaarquote en/of een kleinere
kapitaal-productverhouding leidt tot hogere groei.
|