U kijkt naar de website van NRC Handelsblad gedurende de periode 1995-2001. Bezoek ook de de huidige site.
Klik hier
NIEUWS  TEGENSPRAAK  SUPPLEMENT  DOSSIERS  ARCHIEF  ADVERTENTIES   SERVICE

 NIEUWSSELECTIE 
 KORT NIEUWS 
 RADIO & TELEVISIE 
 MEDIA 

S c h a k e l s

Mario Vargas Llosa: Het feest van de Bok. Uit het Spaans vertaald door Arie van der Wal. Meulenhoff, 446 blz. ƒ49,50

Meesterwerk van Mario Vargas Llosa over dictatuur

Manhaftig tegen het machismo


Wat maakt een man een dictator? Na een reeks tegenvallende boeken, revancheert de Zuid-Amerikaanse auteur Mario Vargas Llosa zich met een prachtige roman over de alleenheerser Rafael Trujillo, die alles bezat in de Dominicaanse Republiek. Ook, of zelfs vooral, de vrouwen.

Ger Groot

Op 30 mei 1961 maakte een aanslag een einde aan het leven van Rafael Leónidas Trujillo, na ruim dertig jaar dictatuur over de Dominicaanse Republiek. In die tijd had hij het land tot zijn persoonlijke jachtgebied gemaakt. Hij beheerste het grootste deel van de economie, oefende via zijn gevreesde geheime dienst een absolute macht uit en liet zichzelf en zijn familie vereren met karikaturale megalomanie. In bijna iedere woonkamer hing de wandspreuk In dit huis is Trujillo de baas; die was letterlijker waar dan de meeste Dominicanen zich wensten te realiseren. Trujillo bezat alles: hun leven, hun have en hun goed, hun allang niet meer vrije wil en zelfs hun vrouwen - misschien wel vooral hun vrouwen.

Rond deze even sprookjesachtige als weerzinwekkende figuur heeft de Peruaanse schrijver Mario Vargas Llosa een weergaloze roman geschreven, die onder de titel Het feest van de Bok sinds een paar dagen in een Nederlandse vertaling in de boekhandel ligt. Het boek is een nauwgezet verslag van de laatste dag van Trujillo's leven, achterwaarts uitwaaierend naar de geschiedenis en de perversies van zijn regime, en vooruitblikkend naar de repressie en vervolgens naar de aarzelende democratisering die na zijn dood op gang kwam. Na een reeks middelmatige of zelfs mislukte boeken, bereikt Vargas Llosa er opnieuw de hoogte mee van zijn beste romans, waarvan de laatste, De oorlog van het einde van de wereld, al weer twintig jaar geleden is verschenen.

Trujillo komt in Het feest van de Bok naar voren als een bizarre perfectionist en een man met een bijna maniakale hang naar controle, zowel over zichzelf als over het land. Hij weet alles wat de moeite van het weten waard is: van opstekende onrust onder de bevolking tot aarzelende loyaliteit bij zijn medewerkers. Voor dat laatste heeft hij zijn veiligheidsdienst niet eens nodig. Wanneer zij tegenover hem staan, voelen zij hun wilskracht onder zijn borende blik wegsmelten, alsof Trujillo hun persoonlijkheid leegzuigt, hun ziel tot in haar diepste uithoeken peilt, alsof hun lichaam een verlengstuk van zijn wil wordt.

Soms is het andersom en neemt zijn lichaam letterlijk de plaats in van het hunne. Dan gebruikt hij hun vrouwen voor zijn eigen genot: hij is ook de meest potente. Daar dankt Trujillo zijn bijnaam de Bok aan, en hij is er trots op. Zijn geslachtsdrift is niet alleen een doel op zichzelf, maar ook een embleem van zijn macht en een instrument van zijn machiavellisme. Door het beslapen van hun vrouwen en dochters breekt hij de mannen. Hij was niet de enige dictator die dat deed. Ook Mobutu - zo bleek onlangs uit de verbijsterende documentaire Mobutu, roi de Zaïre - wist hoe effectief vrouwen èn mannen door een dergelijke seksuele horigheid werden gedemoraliseerd.

Seks is niet de enige methode. Soms volstaat het een medewerker een tijdje te laten bungelen om zijn trouw te testen en de wind eronder te houden. Voorrechten en ambten verdwijnen plotseling als sneeuw voor de zon en soms wacht de gevangenis. Dat is, kort voor die 30ste mei 1961, de voormalige minister en senaatsvoorzitter Augustín Cabral overkomen. Het begon met een ingezonden brief in een van Trujillo's kranten en 's avonds was hij al een ambteloos burger, doodsbang om wat komen ging zich radeloos afvragend waarom hij bij de Baas uit de gratie was geraakt.

Maar Trujillo heeft niet alles meer onder controle, wanneer hij die dag stipt om vier uur opstaat voor het gebruikelijke overleg met zijn sadistische veiligheidsofficier. De Verenigde Staten, zijn trouwste bondgenoot, heeft zich van hem afgekeerd en de Organisatie van Amerikaanse Staten heeft een boycot ingesteld die het land hard treft. Zelfs de katholieke kerk, waarmee hij in 1954 nog een concordaat had afgesloten, is sinds ruim een jaar openlijk in verzet. Een Spaanse en een Amerikaanse bisschop heeft hij het leven al zuur laten maken, maar wat kan hij verder doen? Als de Amerikaan een haar gekrenkt wordt, stuurt Kennedy de mariniers op hem af.

De ironie daarvan ontgaat hem niet. Het grootste gevaar komt van wat hij het meest bewondert. Door de mariniers is hij in de jaren twintig gevormd, toen de Dominicaanse Republiek een Amerikaans protectoraat was, waarna hij door een staatsgreep aan de macht kwam. Aan hen heeft hij - zelf afkomstig uit de laagste klasse van de Dominicaanse samenleving - alles te danken: zijn discipline, zijn perfectionisme en daarmee zijn ijzeren controle. Maar nu glipt dat alles onmerkbaar onder zijn vingers weg.

In zijn schildering van Trujillo is Vargas Llosa briljant en op een angstige manier overtuigend. Hij kon daarbij steunen op voorgangers. Het 'dictatorboek' vormt in de Latijns-Amerikaanse literatuur bijna een genre op zichzelf. De Cubaan Alejo Carpentier en de Paraguyaan Augusto Roa Bastos - om er maar twee te noemen - gingen hem voor met respectievelijk El recurso del método (De methode) en Yo el supremo (Ik de allerhoogste). Maar Vargas Llosa heeft veel minder bladzijden nodig voor een veel subtieler portret. Trujillo is niet alleen een kille machtswellusteling, maar hij gelooft oprecht in de eretitel die hij zichzelf gegeven heeft. Hij ziet zichzelf als de Weldoener van een ondankbaar land, en de lezer gelooft dat hij het gelooft. Daarom kan Vargas Llosa het niet bij een portret van Trujillo laten, wanneer hij de realiteit van diens regime wil oproepen. Hij heeft nog andere blikken nodig dan die van de dictator zelf, en die vindt hij in het groepje samenzweerders dat die avond buiten de stad op diens auto wacht om hem te doden, en in Urania, de dochter van Augustín Cabral, die hij vijfendertig jaar later naar de Dominicaanse Republiek laat terugkeren om haar vader te bezoeken en aan haar familie haar verhaal te doen.

Die drie perspectieven wisselen elkaar het grootste deel van het boek netjes af. Juist omdat van begin af aan duidelijk is hoe de verhalen zullen aflopen, geeft de noodlottigheid daarvan het boek de driedubbele vaart die het zo onweerstaanbaar maakt. Het relaas van Urania is ongetwijfeld het aangrijpendst. Ze vertelt hoe ze als veertienjarige door haar vader aan Trujillo wordt aangeboden, in een radeloze poging diens gunsten opnieuw te winnen. Maar in plaats van met een seksuele delicatesse wordt Trujillo geconfronteerd met zijn eigen impotentie en incontinentie: de zichtbare tekenen van zijn neergang. Urania vlucht naar de Verenigde Staten, waar ze als verbitterde workaholic carrière maakt zonder zich ooit nog door een man te laten aanraken. Daarnaast steken de motieven van de samenzweerders wat bleker af. Ze zijn stuk voor stuk gedesillusioneerde ex-trujillisten die door persoonlijke omstandigheden het kwaadaardige gezicht van het regime hebben ontdekt: een broer die door Trujillo is opgeofferd aan zijn buitenlandse politiek, een onrechtvaardige degradatie in het leger of de recente schofferingen van de kerk. En ze zijn nog altijd onder de indruk van de moord op de gezusters Mirabal, anderhalf jaar eerder, na een bezoek aan hun echtgenoten in de gevangenis. Het verhaal van hun moed en verzet is een aantal jaren geleden door de Dominicaans- Amerikaanse schrijfster Julia Alvarez in haar roman In de tijd van de vlinders naverteld. Met hun dood verloor het bewind van Trujillo zijn laatste rest geloofwaardigheid, 'omdat ze,' zoals een van hen zegt, 'nu ook al onze vrouwen vermoorden'.

Wonderlijk is die opmerking wel. Want hoe zorgzaam ze ook klinkt, ze geeft onwillekeurig te verstaan dat verzet en politiek uiteindelijk een mannenzaak zijn, waarin vrouwen (altijd van een bezittelijk voornaamwoord voorzien) hoogstens een mascottefunctie hebben. Wellicht hebben vele Dominicanen er zo over gedacht. De moord op de zusjes Mirabal maakte ongetwijfeld des te meer indruk omdat het om vrouwen ging - mooie vrouwen bovendien, zoals Vargas Llosa een van zijn samenzweerders laat denken. Daartegen kwam de erecode in opstand, maar het was nog steeds een machistische erecode.

In een gesprek dat vorige week in Boeken werd afgedrukt zei Vargas Llosa dat hij Het feest van de Bok heeft geschreven als aanklacht tegen het machismo dat de dictatuur van Trujillo doortrok. Opmerkelijk genoeg maakte hij daarbij de woorden van zijn samenzweerder in één adem tot de zijne. 'Vrouwen waren weerloze lustobjecten, die zich niet konden verdedigen en ook niet konden terugvallen op bescherming van hun vaders, broers of echtgenoten,' aldus Vargas Llosa, die de vrouwen daarom de grootste slachtoffers van het regime noemt. Dat hij daarbij nog altijd uitgaat van een natuurlijke bescherming van vrouwen door mannen, maakt alleen maar duidelijk dat machismo niet automatisch verdwijnt wanneer het een feministisch masker opzet.

Dat is des te verbazingwekkender omdat Het feest van de Bok schrijnend laat zien hoe diep de seksuele horigheid ook de Dominicaanse mannen verwondde. Het sterkst botsen die twee visies op elkaar in het verhaal van Urania, die Vargas Llosa juist om deze reden tot spil van zijn boek heeft gemaakt. Zij heeft het volste recht op wrok en haat jegens haar vader, maar tegelijk zit er iets wreeds in haar requisitoir tegen de man die nauwelijks nog begrijpt wat zij zegt (hij heeft een hersenbloeding gehad) en wiens angsten, radeloosheid en zelfverwijten ze zelf haarfijn kan verwoorden. Dat verplicht haar niet tot vergiffenis, maar haar hardheid dwingt de lezer evenmin tot identificatie. Hoeveel medeleven en begrip ze ook kan losmaken, ze wordt nergens sympathiek.

Als Vargas Llosa dat laatste wel beoogd had, dan is zijn roman sterker en subtieler dan zijn uitleg daaromheen. Het verhaal laat een distantie toe die misschien niet de inzet ervan geweest is. Dat is niet alleen bij Urania het geval. Ook in de verhalen van de samenzweerders wordt pijnlijk duidelijk dat de Dominicaanse middenklasse waaruit zij afkomstig zijn zich onder Trujillo's regime pas ongemakkelijk ging voelen toen het slachtoffers begon te maken in eigen kring. Het is opvallend hoe weinig politiek hun beweegredenen zijn. Hun daad is ingegeven door persoonlijke motieven en nauwelijks door een idee van gerechtigheid voor iedereen, zoals ze er ook geen notie van hebben wat er moet gebeuren wanneer Trujillo eenmaal dood is.

Dat kan hen misschien niet helemaal worden verweten. Een totalitaire dictatuur is nu eenmaal bij uitstek de staatsvorm die het politieke vervangt door het persoonlijke. Maar die blinde vlek is niet alleen een euvel van de personages van dit boek. Ze zit in de roman zelf ingebakken en vloeit tot op zekere hoogte voort uit de literaire en politieke opvattingen van de schrijver ervan. Hoe weinig politiek Vargas Llosa zijn verhaal heeft opgevat, blijkt uit zijn weergave van de twee gebeurtenissen waartussen het boek gespannen staat: de afstand die de Verenigde Staten (en in het verlengde daarvan de OAS en de katholieke kerk) nemen jegens het bewind van Trujillo, en de overgang van dat regime naar een democratie na diens dood. Over wat daaraan voorafging en wat erop volgde, komen we weinig te weten. En daardoor blijft het in het boek onduidelijk waarom de Verenigde Staten zich plotseling distantieerden van hun trouwste bondgenoot. De lezer blijft daarover evenzeer in het ongewisse als Trujillo er verbijsterd over is.

Die laatste kan daarin niets anders zien dan de wispelturigheid van een week geworden regime, dat plotseling de mensenrechten hoog op de agenda zet. In werkelijkheid had Castro's revolutie op Cuba de Verenigde Staten ervan overtuigd dat het in de Dominicaanse Republiek tijd werd voor een minder aanstootgevend bewind, wilde men niet ook daar het risico lopen van een opstand. Heeft Trujillo deze strategie werkelijk nooit doorzien? Bij Vargas Llosa ziet hij in de Amerikaanse opstelling alleen maar een schending van de waarden van trouw en viriele kameraadschap: de waarden die hem bij de mariniers waren ingepompt. Ironisch genoeg beoordeelt Trujillo het Amerikaanse optreden niet met politieke maar met morele maatstaven, terwijl de Verenigde Staten van hun kant alleen maar met morele overwegingen hun machtspolitiek camoufleren.

Van die machtspolitiek horen we bij Vargas Llosa niets, en daarmee lijkt in zijn boek de moraal werkelijk de beweger van de geschiedenis te worden. Nog krasser gebeurt dat aan het slot van de episode die dit boek beslaat. Wanneer Trujillo is vermoord, loopt het complot op gruwelijke wijze mis en worden de samenzweerders op weerzinwekkende wijze doodgemarteld. De enige onder hen die zijn hoofd koel houdt is Joaquím Balaguer, de onopvallende en ondoorgrondelijke president van de Republiek en stroman van Trujillo, die door Vargas Llosa even meesterlijk wordt neergezet als de dictator zelf. Balaguer houdt de touwtjes in handen, manoeuvreert de familie Trujillo uit de weg en opent het land voor democratie en mensenrechten. Eind goed, al goed? Bij Vargas Llosa wel. Maar in werkelijkheid werd Balaguer een jaar later alweer verdreven. En de chaos in het land was zo groot dat de Verenigde Staten in 1965 daadwerkelijk de mariniers stuurden. Voor Balaguer was daarmee het spel echter nog lang niet uit. Tot ver in de jaren negentig zou hij gedurende lange perioden het presidentschap blijven uitoefenen, met de onuitroeibare geur van corruptie en repressie om zich heen.

Door zijn verhaal aan twee kanten op maat te snijden, fabriceert Vargas Llosa een ethische geschiedenis die zich kan voordoen als een democratisch succesverhaal. Sinds hij zich afkeerde van het extreem- linkse engagement van zijn jeugd - waarvan hij in zijn grote roman Gesprek in De Kathedraal uit 1969 verslag heeft gedaan - moet hij van politieke ideologieën nog maar weinig hebben. Toen hij zich in 1990 kandidaat stelde voor het Peruaanse presidentschap, deed hij dat op basis van een door Margaret Thatcher geïnspireerd liberalisme, dat zichzelf nu eenmaal liefst niet als een politieke ideologie opvat, maar als een zaak van vanzelfsprekende waarden en een op gezond verstand berustend vooruitgangsgeloof.

Politieke ideologieën zijn verzinsels, net als romans, zo schreef Vargas Llosa een paar jaar geleden in zijn 'literaire autobiografie' Een manier om ongeluk te bestrijden. Terwijl romans er ronduit voor uitkomen dat ze verzonnen zijn, hebben ideologieën de pretentie de waarheid te spreken. Daarom - aldus Vargas Llosa - zijn de eerste heilzaam en de tweede rampzalig. Ideologieën vragen geloof en leiden zo tot verdwazing en bloedvergieten. Hoe ver dat kan gaan, liet hij zien in zijn magistrale De oorlog van het einde van de wereld, waarin een charismatisch leider in het laat- negentiende-eeuwse Brazilië in opstand komt tegen duivelse uitvindingen als de Republiek, de scheiding van kerk en staat en zelfs het decimale stelsel.

Dat wat al te simpele onderscheid tussen heilzame romans en rampzalige ideologieën, behoedde Vargas Llosa niet voor een eigen politieke deceptie. Zijn teleurstellende ervaringen met de praktische politiek verwerkte hij in zijn autobiografie De vis in het water (1993) en iets verhulder, maar tegelijk veelzeggender in de roman De geesten van de Andes uit hetzelfde jaar. In die roman overheerste het pessimisme over een land dat werd verscheurd tussen het onbeweeglijke irrationalisme van de Andesreligies en het al even irrationele marxisme van Lichtend Pad. Op dergelijke klippen moest het redelijke vooruitgangsgeloof wel stranden. Maar in Het feest van de Bok is het geloof in dat ideaal weer terug, zij het dat Vargas Llosa het daartoe wel zorgvuldig van alle smoezelige politieke elementen moest ontdoen en het moest omtoveren in een morele parabel over de triomf van de rechten van de mens. Dat die - typisch liberale - neutralisering van de politiek vervolgens naadloos aansluit bij het wat al te simpele onderscheid tussen heilzame en rampzalige fictie uit Vargas Llosa's literaire theorie, maakt de cirkel rond.

Maar Vargas Llosa is als schrijver groter dan als theoreticus. Het kleine hocus-pocus met de historische waarheid valt in Het feest van de Bok in het niet bij de overdonderende kracht en vaart van het boek en de onvergetelijke figuren die hij ten tonele voert. Waar de auteur het zich in zijn ideeën wat gemakkelijk maakt, ontworstelt het verhaal zich spelenderwijs aan gevestigde opinies en laat het een andere, ingewikkelder werkelijkheid zien. 'De literatuur liegt de waarheid', schreef Vargas Llosa in Een manier om ongeluk te bestrijden. Ze doet dat soms zelfs tegen de schrijver in.

NRC Webpagina's
9 FEBRUARI 2001

Archief Boeken


    Bovenkant pagina

NRC Webpagina's © NRC Handelsblad