|
|
|
NIEUWSSELECTIE
|
Nobelprijs eert statistici van de kleine
beslissing
De opkomst der micro-economie
WAT BEPAALT of iemand een baan wil, al dan niet in deeltijd? Welke economische factoren sturen de beroepskeuze? Wanneer besluit iemand zijn koelkast te vervangen? Waar hangt het van af hoeveel kinderen een stel neemt? Helpt rekeningrijden tegen files? Het zijn stuk voor stuk praktische vragen die economen aan de hand van statistische analyses van databestanden proberen te beantwoorden. Dat leidt al snel tot problemen. Is de steekproef wel representatief? Zo nee, wat dan? En hoe ga je om met het feit dat bij veel keuzes het aantal alternatieven beperkt is - 2,3 kinderen gaat niet - terwijl economische theorieën glijdende schalen prefereren? Vorige week deelden James Heckman (56), verbonden aan de Universiteit van Chicago, en Daniel McFadden (63), werkzaam aan de Universiteit van Californië in Berkeley, de Nobelprijs voor economie. Beide Amerikanen, van huis uit respectievelijk wiskundige en fysicus, ontwikkelden statistische methoden die vragen zoals hierboven opgesomd hanteerbaar maken. De instrumenten die ze daartoe ontwikkelden zijn niet alleen geworteld in de economische theorie, ook zijn ze voor iedereen bruikbaar. Economen zowel als sociale wetenschappers maken er in hun onderzoek standaard gebruik van, al dan niet via pasklare software. Peter Kooreman, hoogleraar micro-economie aan de Rijksuniversiteit Groningen, ziet de Nobelprijs voor Heckman en McFadden als een erkenning voor een vakgebied dat de afgelopen 25 jaar een hoge vlucht heeft genomen: de micro-econometrie. Die opereert op het snijvlak van economie en statistiek en analyseert data van individuen, huishoudens en bedrijven. "Steeds sterker dringt het besef door dat wie economische processen wil begrijpen terug moet naar het micro-niveau, het niveau waarop de beslissingen vallen", zegt Kooreman in het WSN-gebouw van het Zernike-complex. "Uiteindelijk is alles wat in een economie gebeurt de optelsom van individuele beslissingen van consumenten, bedrijfsmanagers en politici. Er heeft zich in de economie een accentverschuiving voorgedaan van macro naar micro." "Het enige dat je op het Nobelcomité zou kunnen aanmerken is dat ze wat laat zijn", vindt collega Tom Wansbeek, in Groningen hoogleraar econometrie en statistiek. "Maar dat gebeurt vaker. Het gaat om doorbraken die in de jaren zeventig tot stand zijn gebracht op het gebied van de statistische analyse van micro-data. Heckman en McFadden zijn onbetwist de kopmannen van een programma dat in de economische wetenschap zeer succesvol is gebleken. En de charme is dat ze hun instrumenten in nauwe samenhang met herkenbare, duidelijke praktijkvragen hebben ontwikkeld. Het is empirisch onderzoek, van esoterie of bluf is geen sprake. Hun methoden zijn breed inzetbaar, in de economie maar ook in de psychologie en sociologie." Michel Wedel, in Groningen en Ann Arbor (Michigan) hoogleraar marktonderzoek, beaamt dit. "Dichter bij de marketing dan het werk van Heckman en McFadden kan je haast niet komen", zegt hij. "Beider onderzoek heeft een grote impact op het marktonderzoek, nog steeds. De laatste paar jaar wordt marketing steeds belangrijker als toepassingsgebied voor econometrie. Zo is Heckmans werk op het gebied van duurmodellen bij marktonderzoek toegepast op de timing van aankopen: wanneer gaan mensen over van het ene op het andere product, of vervangen ze een product. Voor het plannen van marketingacties is dat van cruciaal belang. Ook was het Heckman die inzag dat je rekening moet houden met de verschillen tussen de mensen om tot een goede representatie van dit soort koopgedrag te komen." De opkomst van de micro-econometrie dateert uit de jaren zestig. In Amerika kwamen grote databestanden beschikbaar waar computers mee aan de gang konden. Tegelijk was de reputatie van de macro-economie tanende. Kooreman: "Het probleem is daar dat je tamelijk weinig gegevens hebt, je moet het doen met beperkte tijdreeksen van geaggregeerde zaken als 'inflatie', 'werkloosheid' of 'wisselkoersen'. Je kunt in de economie fantastische theorieën bedenken - waar in het verleden vele Nobelprijzen voor zijn toegekend - maar vaak rijst de cruciale vraag naar de sterkte van de verbanden die zulke theorieën tussen economische variabelen leggen. Als je de belasting verhoogt zullen minder mensen willen werken, maar hoe groot is dat effect? Dat zijn empirische kwesties waar je zonder econometrie niet uitkomt, waar je statistische methoden bij nodig hebt. De Nobelprijs voor Heckman en McFadden onderstreept nog eens het belang van de noeste arbeid die in de economische wetenschap vereist is om tot goed onderzoek te komen." Wil je de macro-economie begrijpen dan moet je met de micro-economie beginnen, vindt Wansbeek. "Het is aardig in dit verband te refereren aan Tinbergen, de eerste directeur van het Centraal Planbureau en in 1969 de eerste ontvanger van de Nobelprijs voor economie. Hij kreeg die prijs voor zijn pioniersarbeid in de jaren dertig op het gebied van de macro- economische modellen, en die hebben tot in de jaren zeventig het beeld van de econometrie gedomineerd. Daarna is dat programma wat in elkaar gezakt, nauw samenhangende variabelen zijn met beperkte data lastig uit elkaar te trekken. Grote modellen zijn een nuttig en gerespecteerd onderdeel - minister Zalm maakt er nog altijd gebruik van - maar aan het front van de econometrische wetenschap zijn ze wat uit beeld geraakt." Opvallend was de negatieve reactie op de toekenning van de Nobelprijs van Arjo Klamer, aan de Erasmusuniversiteit in Rotterdam hoogleraar economie van kunst en cultuur. Hij vond het "jammer" dat de prijs naar Heckman en McFadden was gegaan, noemde de keuze van het Nobel- comité "volstrekt oninteressant voor leken" en beoordeelde het wetenschappelijke gehalte van de micro-econometrie als "niet al te stevig". "Er zijn twijfels of de statistische aanpak in de economie wel levert wat ze belooft", aldus Klamer in het Rotterdams Dagblad. "Sommigen denken dat de econometrie over een paar jaar achterhaald is." Kooreman wijt dit soort reacties aan het feit dat de econometrie zoals die door Heckman en McFadden beoefend wordt geen gemakkelijke kost is. "Het geldt binnen de economie wel als iets voor de knappe koppen. Dat betekent ook dat er mensen afhaken en juist zij zijn sneller geneigd om dit onderdeel van het vak als minder relevant te beschouwen." "Klamer is hoogleraar in de faculteit der historische en kunstwetenschappen", luidt het commentaar van Wansbeek, "en bij deze Nobelprijs komt veel wiskunde kijken. Aan de ene kant heb je makkelijk uitlegbare beleidsvragen, bijvoorbeeld of mensen minder geschikt raken voor een baan naarmate ze langer werkloos zijn. Iedereen denkt dat, maar toon het maar eens aan. Aan de andere kant ontkom je bij onderzoek naar dit soort vragen niet aan wiskundige methoden en die zijn soms een beetje heavy. Ik ken geen onderdeel in de economie waar die twee- eenheid tussen zeer praktische beleidsvragen en leuke wiskunde zo fraai aanwezig is, uit oogpunt van wetenschap is het een juweel. En altijd als de karavaan verder trekt, klinkt er vrolijk hondengeblaf." Wansbeek kent zowel Heckman als McFadden persoonlijk. "Beide heren hebben in Groningen een week lang een aio-cursus gegeven. Heckman is zeer dominant en gedreven, McFadden heeft meer de ontspannen uitstraling van een gentleman." Kooreman: "Toen Heckman nog op Yale werkte gaf ik daar een seminar. Vanaf de eerste minuut zat hij er bovenop en bestookte me met kritische vragen. Maar na afloop nodigde hij me wel uit voor zijn verjaarsfeestje." Heckman is bekroond voor zijn succesvolle aanpak van het probleem dat ontstaat als steekproeven niet aselect zijn. Wansbeek: "Neem de vraag of je moeilijker een baan krijgt als je langer werkloos bent. Niet onbelangrijk, want er zijn nogal wat miljarden aan werkloosheidsbestrijdingsprogramma's door de overheid uitgegeven. Nu doet zich het probleem voor dat de deelname aan zo'n programma in essentie vrijwillig is. Kijk je naar de uitkomsten, dan zie je dat mensen die meedoen het op de arbeidmarkt er beter van afbrengen dan zij die niet meedoen. Nu kan dat een artefact zijn omdat mensen die meedoen toch al betere kansen hebben, beter in hun vel zitten of meer opleiding hebben: zelfselectie. Het was Heckman die in 1974 een methode vond om zelfselectie te modelleren en te verdisconteren. Een belangrijk element in zijn aanpak was dat hij op basis van de karakteristieken van individuen de kans dat iemand aan een programma meedoet wist te schatten, waarna in een tweede trap de correctie voor zelfselectie volgt. Toegepast op werkgelegenheidsprogramma's bleek toen dat de effecten in het algemeen zwaar tegenvallen en soms zelfs afwezig zijn." McFadden dankt de Nobelprijs aan zijn methodes voor het analyseren van discrete keuzes, waarbij het aantal alternatieven beperkt is. Wansbeek: "Het standaardwerktuig bij ons heet regressie-analyse. Die is geïmporteerd uit de statistiek en brengt variabelen in kaart die van oudsher continu varieerden, denk aan het effect van water en kunstmest op de oogst in de landbouweconomie. Bij discrete keuzes, zoals je favoriete transportmiddel, werkt dat niet. Het is McFadden geweest die dit soort keuzes wist te modelleren. Dat mik je nu huis-tuin-en- keuken in de computer." Voor Wedel kwam de gecombineerde prijs voor Heckman en McFadden min of meer als een verrassing. "Hun werk ligt op nogal verschillend methodologisch gebied. De grote bijdrage van McFadden is dat hij niet in een descriptief niveau blijft steken maar zijn model heeft afgeleid uit economische theorie: mensen maximaliseren nut op basis van zekere aannames over dat nut en over zaken die we niet kennen. Al is de wiskundige afleiding lastig, de formules waar het om gaat zijn simpel. Bovendien is het model vatbaar voor uitbreiding en verbetering en is het ook buiten de vervoerseconomie breed toepasbaar. Opnieuw die impact." Zetten de micro-econometrische resultaten de beleidsmakers op het juiste spoor? "Bij beleid spelen controversiële belangen", zegt Kooreman. "Vaak worden alleen die onderzoeksresultaten naar voren geschoven die politici goed uitkomen. Er wordt met econometrisch onderzoek niet omgegaan als je zou willen. Tegelijk is evident dat dit type onderzoek uitkomsten oplevert die belangrijk zijn voor het sturen van beleid. Neem de benzineprijzen. Micro-econometrisch onderzoek laat zien dat het aantal gereden kilometers wel degelijk daalt als de benzineprijs stijgt, ook al doen de Bovag en de ANWB anders geloven."
|
NRC Webpagina's 21 OKTOBER 2000
|
Bovenkant pagina |
|