|
NIEUWSSELECTIE
|
Jorge Zorreguieta, staatssecretaris in
oorlogstijd
Een effectieve medewerker
De meeste Argentijnen willen het liefst vergeten. In Argentinië, zegt rechter, mensenrechtenactivist en publicist Eduardo Luís Duhalde, " heerst het ontkennende zwijgen van het collectieve geheugen". Maar de jaren van de meest gewelddadige militaire regimes uit hun geschiedenis (1976-1983) dringen zich vrijwel dagelijks aan de Argentijnen op. Een archief wordt teruggevonden, anonieme graven 'herontdekt', beulen en slachtoffers komen in het nieuws. Vermoedelijk zal nooit duidelijk worden hoeveel mensen er tijdens de dictatuur zijn omgekomen. Meer dan 10.000; mogelijk een veelvoud daarvan. Een aantal militairen is berecht, maar tot vervolging van de burgerministers die deel uitmaakten van de dictatuur is het nooit gekomen. Ook Jorge Zorreguieta, oud-(onder)staatssecretaris van Landbouw tijdens de dictatuur en mogelijk de toekomstige schoonvader van prins Willem- Alexander, heeft zich nooit hoeven verantwoorden. Is daar eigenlijk reden toe? Wat was precies zijn rol destijds? Die vragen moeten beantwoord worden als straks de verloving wordt aangekondigd en de discussie in Nederland ongetwijfeld weer in alle hevigheid losbarst. Historicus Von der Dunk, mensenrechtenspecialist Van Boven, PvdA- voorzitter Van Hees en anderen pleitten daarom onlangs voor een onderzoek naar de antecedenten van de nu 72-jarige Jorge Coqui Zorreguieta (tweemaal gehuwd, vader van zeven kinderen). Als dat er komt, wacht de Nederlandse onderzoekers een lastige opdracht in Argentinië: de archieven over de dictatuur leveren wat betreft Zorreguieta niets op, er zijn geen aanklachten tegen hem ingediend en de naam Zorreguieta leidt slechts bij weinigen überhaupt tot herkenning. Vooralsnog wil Zorreguieta zelf niets zeggen: herhaalde verzoeken om een interview heeft hij afgewezen. Mensenrechtenorganisaties zeggen hem niet te kennen als één van de direct betrokkenen bij de zogenoemde 'vuile oorlog' tegen iedereen die van linkse sympathieën werd verdacht. Zorreguieta was "een pion in een schaakspel, die zijn grootste bekendheid te danken heeft aan zijn dochter Máxima", zegt rechter Duhalde, auteur van El Estado Terrorista Argentino (De Argentijnse terreurstaat), een boek waarin hij het functioneren van de dictatuur haarfijn ontleedt. Bij het grote drama van de 'vuile oorlog' valt het optreden van Zorreguieta in het niet. Koeien, graan en soja: daarmee hield Zorreguieta zich als burgerfunctionaris in het regime van Videla bezig. De vermaarde Argentijnse onderzoeksjournalist Horacio Verbitsky, als lid van de linkse Montonero-beweging zelf slachtoffer van de dictatuur, riep volgens een vriend bij het horen van de naam Zorreguieta wanhopig uit: 'Het enige wat die meneer tijdens de dictatuur heeft gezegd, was boe'. Maar niet iedereen denkt er luchthartig over. Directeur Martín Abregu van het gerespecteerde Centrum voor Juridische en Sociale Studies CELS vindt de Nederlandse belangstelling voor Zorreguieta "zeer terecht". Volgens hem is het de Argentijnen nooit gelukt om de burgerfunctionarissen van de militaire regimes zelfs maar moreel te veroordelen. Dat er in Nederland opwinding is ontstaan over het verleden van Zorreguieta ervaart hij als een stimulans. "De boodschap uit Nederland is van belang voor Argentinië." Geheim decreet De opmaat naar het grote Argentijnse drama, naar wat los años de plomo (de jaren van lood) worden genoemd, was het overlijden op 1 juli 1974 van de inspirator van links en de grondlegger van het corporatisme in Argentinië, generaal Juan Domingo Perón. Sociaal-economisch was het land een chaos. Bovendien werd het geteisterd door terreurgroepen van uiterst links en uiterst rechts. Peróns opvolger, zijn tweede echtgenote Isabel Martínez de Perón, kreeg geen greep op deze situatie. De politieke partijen toonden zich ook machteloos. Terwijl vakbonden en werkgevers elkaar het leven onmogelijk maakten en de economie verder verslechterde, gaf Isabel Perón het leger een volmacht om keihard op te treden tegen de linkse guerrillabewegingen ERP en Montoneros. In het geheime decreet nummer 261 van 5 februari 1975 kreeg de legerleiding opdracht maatregelen te nemen die zouden leiden tot het 'neutraliseren en/of liquideren' van de activiteiten van 'subversieve elementen' in de provincie Tucumán. Dit decreet wordt alom gezien als het uitgangspunt voor de militaire dictatuur die ruim een jaar later zou worden gevestigd. Op het economische vlak werd de staatsgreep begin 1975 ook al volop voorbereid. Een sleutelrol hierin speelde José Antonio Martínez de Hoz. Deze jurist en ondernemer, zoon van een herenboer, was een aanhanger van het neoliberale, monetaristische denken en voorstander van een verregaande vorm van liberalisering van de Argentijnse economie. Hij vond daarin de ondernemers aan zijn zijde. Vanaf begin 1975 voerde Martínez de Hoz voortdurend overleg met vertegenwoordigers van de Argentijnse industrie en landbouw over een economisch plan dat zou kunnen worden uitgevoerd nadat de militairen 'orde op zaken' hadden gesteld. De voorgestelde maatregelen - zoals drastische prijsverhogingen - waren zo ingrijpend, dat onder democratische omstandigheden het plan geen schijn van kans zou hebben gehad. De Argentijnse auteur Daniel Muchnik, die uitgebreid studie verrichtte naar de economische politiek van Argentinië in die jaren, stelt dat het machtige gremium van grote landbouwondernemers Sociedad Rural nauw betrokken was bij het plannen maken. Volgens Muchnik was Zorreguieta, toen bestuurslid en uitvoerend secretaris van de Sociedad Rural, "zonder twijfel" op de hoogte hiervan. "Zorreguieta is iemand die tot in de dood gelooft in de vrije markt. Dit soort mensen dacht dat de militairen de geschiedenis konden veranderen." Een belangrijke rol bij het maken van plannen had de Raad van Argentijnse Ondernemers - een exclusief genootschap onder voorzitterschap van Martínez de Hoz waarin een aantal vertegenwoordigers van de landbouwsector zitting had. Martínez de Hoz erkent in een interview met deze krant dat hij voortdurend in overleg was met "particuliere groeperingen", maar zegt dat het daarbij slechts ging om "losse plannen". Hij meent met Zorreguieta zelf niet over deze plannen te hebben gesproken. Maar directeur Abregu van CELS acht het "zeer waarschijnlijk" dat Zorreguieta wel degelijk op de hoogte was. De Argentijnse werkgevers bespoedigden de staatsgreep ook door proteststakingen tegen de regering van Isabel Perón te organiseren; de ondernemers in de landbouwsector en hun Sociedad Rural hadden hierbij een voorhoedefunctie. Eind 1975, begin 1976 kwam daardoor nog nauwelijks vlees op de markt. De stakingen in de landbouwsector verhevigden de sociale onrust. Ze schiepen, samen met acties in andere sectoren, het klimaat voor de naderende machtsovername. Het was dan ook geen verrassing dat na de staatsgreep op 24 maart 1976 Martínez de Hoz door de driekoppige militaire junta werd benoemd tot 'superminister' van Economische Zaken. Ruim een week later, op 2 april, kondigde Martínez de Hoz in een tweeënhalf uur durende toespraak de maatregelen aan waarmee hij een drastische verbouwing van de Argentijnse economie wilde beginnen: prijsverhogingen, looningrepen en nieuwe belastingen. "Reorganisatie, expansie en sanering", zo benoemde Martínez de Hoz in die dagen de drie centrale elementen van zijn economische politiek. Op de beurs van Buenos Aires schoten de aandelenkoersen omhoog: een ondubbelzinnig teken van hersteld vertrouwen van de Argentijnse ondernemers in de economische politiek. De oppositie en de bonden waren inmiddels monddood gemaakt, de eerste vakbondsleiders werden al opgepakt.
Cementen kist In het team van Martínez de Hoz werd Mario Cádenas Madariaga - die in de periode voorafgaand aan de staatsgreep als vertegenwoordiger van de landbouwsector op de barricades had gestaan - benoemd tot staatssecretaris van Landbouw, dat onder Economische Zaken viel. Ook andere vertrouwelingen kregen een plaats op het departement. Jorge Zorreguieta was één van hen. "Ik kende Zorreguieta al jaren en heb hem voor mijn team uitgekozen wegens zijn grote verdiensten", zegt Martínez de Hoz. Zorreguieta had toen al een vijftienjarige loopbaan in de belangrijke landbouwsector achter de rug. Begonnen als douaneafhandelaar wist hij zich op te werken in de Sociedad Rural. Hij beschikte over een uitgebreid netwerk in het establishment van Buenos Aires. Martínez de Hoz verwerpt de suggestie dat de Sociedad Rural de benoeming van Zorreguieta tot onderstaatssecretaris aan hem heeft opgedrongen. "Ik accepteerde niet dat iemand druk op mij uitoefende, zelfs niet de president (Videla, red.)", aldus Martínez de Hoz. "Ik koos mijn eigen mensen. En Zorreguieta was een zeer effectieve medewerker, wiens taak het onder andere was de contacten met het buitenland te onderhouden." Op 13 april werd Zorreguieta in een 21 minuten durende bijeenkomst in de Groene Zaal van het departement van Landbouw door Cádenas Madariaga beëdigd in zijn functie als subsecretario van Landbouw. Een andere oud-functionaris van de Sociedad Rural, de landbouwingenieur Alberto Mihura, kreeg de portefeuille Veeteelt, de agrarisch docent Alejandro Estrada ging Landbouwpolitiek doen. De ceremonie, zo noteerde het dagblad Clarín in zijn editie van de volgende dag, , ,had plaats in een sfeer van gunstige vooruitzichten, waarvan de aanwezigheid van de belangrijkste voormannen van de landbouwsector een teken was". Opvallend aanwezig tussen de pakken in de Groene Zaal waren drie militaire uniformen, waaronder dat van kapitein-ter-zee Federico Rousillón. Tot dan toe was Rousillón secretaris-generaal van de marine en als zodanig de rechterhand van admiraal Emilio Massera, één van de drie leiders van de militaire junta en later persoonlijk verantwoordelijk gesteld voor een groot aantal moorden en verdwijningen. Rousillóns nieuwe functie was die van afgevaardigde van de junta bij het departement van Landbouw. Hij belichaamde de ogen en oren van Massera op dit ministerie. De junta zorgde ervoor dat de drastische maatregelen van het team van Martínez de Hoz, in het kader van het zogeheten Proces van Nationale Reconstructie, ongehinderd door protesten konden worden uitgevoerd. De 'vuile oorlog' die toen begon, leidde tot een uitschakeling van de politiek en van de tot het moment van de staatsgreep machtige vakbonden. Onder de duizenden geïnterneerde, vermiste en vermoorde Argentijnen waren vele honderden vakbondsmensen. Op Landbouw zorgde kapitein Rousillón voor de rustige werkomgeving. De nu 72-jarige parlementariër voor de linkse Frepaso-partij, Humberto Volando, was in die tijd voorzitter van de federatie van kleine boeren. "Toen de nationale graanraad (een staatsinstelling die onder het departement van Landbouw valt, red.) in april 1976 de prijs voor de graanoogst van december dat jaar vaststelde, werd ik door journalisten gebeld met de vraag om commentaar op de hoogte daarvan. 'Min of meer goed', antwoordde ik omzichtig. De dag daarop belde kapitein Rousillón: 'Onze revolutie is er niet om meningen te uiten. Als je dit nog eens doet, stoppen we je in een cementen kist en gooien we je in de Río de la Plata'. Daarna werd ik nóg voorzichtiger met mijn meningen." Maar boerenvoorman Volando zweeg niet. In de daaropvolgende jaren gaf hij leiding aan aanvankelijk aarzelende, maar steeds openlijker uitingen van ongenoegen over het economische beleid van de militaire regering. In oktober 1980, Zorreguieta was al opgeklommen tot staatssecretaris van Landbouw, werd Volando in het presidentiële Casa Rosada te verstaan gegeven dat 'uw houding de orde ondermijnt'. Niet lang daarna werd een arrestatiebevel tegen hem uitgevaardigd. Dankzij ingrijpen van een aantal politieke leiders bleef Volando op vrije voeten. Maar, zo herinnert hij zich, "noch Cádenas Madariaga noch Zorreguieta, die mij al jaren kende uit de landbouwsector, heeft ooit een vinger uitgestoken om mij te helpen". Terwijl het regime Volando, als voorman van duizenden kleine boeren, spaarde, was elders in de agrarische sector de vervolging van activisten genadeloos. Vooral de leden van de zogeheten Ligas Agrarias waren daarvan het slachtoffer. De sociaal-christelijk geïnspireerde Ligas maakten zich sterk voor de keuterboertjes. Met name in de noordoostelijke provincies Chaco, Misiones en Corrientes, maar ook op de suikerrietplantages in het noordwestelijke Tucumán, werden boerenvoormannen opgepakt, gemarteld en vermoord. Eén van hen was Pedro Peczak, secretaris-generaal van de radicale Movimiento Agrario Misionero. Zijn collega Michel Guilbard, die zelf veertien maanden gevangen zat, vertelt: " Onze volksorganisatie had veel invloed hier in Misiones. Daarom werd Pedro op 20 november 1976 door de politie opgepakt. Op 17 december kreeg de familie zijn lichaam terug: hij was verschrikkelijk gemarteld en één van zijn ogen was uitgestoken." Michel Guilbard gelooft niet dat de vervolging van de Movimiento vanuit het departement voor Landbouw in Buenos Aires werd geleid. De strijd tegen de 'subversieve elementen' was beleid dat de nationale junta maakte. Maar zij legde de uitvoering ervan in handen van lokale militaire en justitiële autoriteiten. Doel daarvan was beïnvloeding en inmenging tegen te gaan. Guilbard vertelt het verhaal van één van de gevangen genomen leden van de Movimiento wiens oom admiraal in de marine was en die daardoor een topfunctie bekleedde in de militaire dictatuur. Guilbard: "De admiraal kwam naar Misiones om zijn neef vrij te krijgen. Maar toen hij zich meldde bij de kolonel die hier het bevel voerde, kreeg hij te horen dat hij binnen 24 uur de provincie moest verlaten of anders zou worden aangegeven bij de junta wegens plichtsverzuim en inmenging."
Dwaze moeders De anekdote van de admiraal en de kolonel vormt een aanwijzing voor de 'compartimentalisering' van de vuile oorlog. Zo hebben verschillende ministers en andere hoge burgerfunctionarissen van de militaire regering herhaaldelijk laten weten dat zij niets wisten van massale verdwijningen en martelpraktijken onder de junta van Videla. Inmiddels hebben sommigen - onder meer vorige maand in Trouw - erkend dat de burgerbewindslieden wel degelijk op de hoogte waren. Bemiddelen voor gedetineerde 'subversieven' bleek altijd vruchteloos, zeggen ze. Het 'veiligheidsbeleid' was immers een zaak van de militairen, die daarover geen overleg voerden. Martínez de Hoz bevestigt dit. "Niemand van ons was exact op de hoogte. De militairen gaven geen informatie over de oorlog, uit veiligheidsoverwegingen." Martínez de Hoz heeft zelf ook eens geprobeerd inlichtingen te krijgen over een kennis die was verdwenen. Hij kreeg nul op rekest, zegt hij. En Zorreguieta? "Meneer, als het de minister van Economische Zaken zelf al niet lukte, denkt u dat het een ondergeschikte van hem wel zou lukken?" Martínez de Hoz benadrukt dat leden van zijn economische team aanslagen te verduren kregen. Dit overkwam onder anderen staatssecretaris Juan Alemann van Financiën en minister van Planning - de nummer twee op Economische Zaken - Guillermo Walter Klein. Martínez de Hoz: "Een zwarte bladzijde, ja. Maar je moet je afvragen wie er met de terreur is begonnen. De guerrilleros waren in Cuba en Syrië getraind. In elke oorlog zijn er excessen. Dat is betreurenswaardig, maar het was een oorlog." Tot een vervolging van burgerministers in de militaire regeringen van Argentinië tussen 1976 en 1983 is het nooit gekomen. Julio Strassera, één van de aanklagers in de processen tegen Videla, Massera, Agosti en de andere militaire kopstukken, betreurt dat. "We zouden ze voor concrete feiten hebben kunnen vervolgen, maar die feiten waren er niet. Omdat ze wisten van de schendingen van de mensenrechten zouden we de burgerministers ook hebben kunnen vervolgen wegens het delict van verhulling", stelt Strassera. "Als publieke functionarissen hadden ze de plicht dit aan de kaak te stellen. Maar dit delict is nu verjaard." Eén van de problemen voor de aanklagers was dat alle relevante documenten zijn vernietigd op bevel van de laatste juntaleider, generaal Reynaldo Bignone, die hiervoor ook is veroordeeld. Het argument 'het was oorlog' vindt in de ogen van Strassera geen enkele goedkeuring. "Oorlog? Ja, maar dan wel zonder de Geneefse Conventie."Wat rest is een publieke en morele veroordeling van degenen die willens en wetens hebben meegewerkt aan een dictatuur die zoveel slachtoffers heeft geëist. Voor die morele veroordeling tekenen maar weinigen in Argentinië. Al was het maar omdat een meerderheid van de Argentijnen de staatsgreep van Videla aanvankelijk toejuichte. Velen zwegen tijdens de dictatuur, keken gauw de andere kant op bij arrestaties en huldigden de opvatting dat de arrestanten 'vast wel iets hebben misdaan'. De Argentijnse rechtsfilosoof Carlos Nino schrijft daarover in zijn postuum verschenen boek Juicio al Mal Absoluto (Het abolute kwaad berecht): "Als iedereen schuldig is, bestaat in werkelijkheid het gevoel dat niemand schuldig is". Maar rechter Eduardo Duhalde wil daarvan niets weten. Hij gelooft dat er wel degelijk sprake is van gradaties van schuld. "De burgerministers droegen bij aan de fictieve legitimiteit van een onconstitutionele regering. De andere kant van de medaille was die van de terreur van de staat. Ik ben er vrijwel zeker van dat de verdwijningen niet tijdens de kabinetszittingen werden besproken, maar het kabinet kende wèl de details. Niemand kon ontkennen deel uit te maken van een regering die te vuur en te zwaard onderdrukte." Voor de morele veroordeling tekenen groeperingen in de marge van de Argentijnse samenleving, zoals de Dwaze Moeders van de Plaza de Mayo. Woordvoerster Evel Petrini, een 65-jarige moeder die haar zoon heeft verloren tijdens de vuile oorlog, zegt over Zorreguieta: "Hij was, als medewerker van Martínez de Hoz, een ideoloog van de dictatuur. Hij is dus net zo schuldig als wanneer hij zelf de picana (een martelwerktuig, red.) had gebruikt". José Luís D'Andrea Mohr, een voormalige legerkapitein die zich nu als onderzoeker bezighoudt met de destijds door de militairen geroofde kinderen, zegt over de burgerministers: "Hun verantwoordelijkheid is dat ze gebruik maakten van de wapens van de militairen om hun economische plan uit te voeren." Vijf jaar geleden ging de toenmalige bevelhebber van het Argentijnse leger, generaal Martín Balza, publiekelijk diep door het stof met een door de televisie uitgezonden spijtbetuiging voor het militaire optreden in de jaren van lood. "De strijdkrachten (...) geloofden ten onrechte dat de samenleving geen noodzakelijke antistoffen bevatte tegen het kwaad, en, met de instemming van velen, namen ze opnieuw de macht over, waarbij ze de weg van de grondwettelijke legitimiteit verlieten", sprak Balza. En ook: "Ik aanvaard ons deel van de verantwoordelijkheid voor de fouten in deze strijd tussen Argentijnen die ons vandaag de dag zo beroert". Geen van de burgerministers in de militaire regeringen heeft ooit publiekelijk spijt betuigd over hetgeen is gebeurd tijdens de vuile oorlog.
|
NRC Webpagina's 29 APRIL 2000
|
Bovenkant pagina |