|
|
|
NIEUWSSELECTIE Dossier Kosovo
|
Van Kosovo naar Servië en terug
PREPOLAC, 22 JUNI. De rode Koral 55 stopt op het teken van John Ryle. Samen met zijn collega Ben Davies bewaakt de Britse militair vanuit een tank de weg bij Prepolac op de grens van Kosovo en Servië. De bestuurder van de Koral draait langzaam het autoraampje naar beneden; naast hem zit een vrouw, achterin drie kinderen. De auto bezwijkt bijna onder het gewicht van de bagage die op de imperial ligt. Milputin Kilibarda laat geïrriteerd zijn papieren zien en beantwoordt dito de vragen van Ryle. De Servische Kosovaar besloot afgelopen zondag om zijn land te ontvluchten. "We hoorden de meest verschrikkelijke verhalen over het UÇK (het Kosovo Bevrijdingsleger, red.). Ze zouden wraak nemen op alle Serviërs. En hoewel aan mijn handen geen druppel bloed kleeft besloot ik weg te gaan." Het gezin Kilibarda woont in de buurt van Kosovo Polje. Deze plaats, vijf kilometer ten zuiden van Pristina en in 1389 het toneel van de roemruchte Servische nederlaag tegen de Turken, bestaat voor ongeveer negentig procent uit Servische inwoners. Toch voelde Kilibarda zich niet veilig en hij ging op weg naar een vriend in het Servische Nis. Maar verder dan de stad Kursumlija, zo'n twintig kilometer over de grens, is hij niet gekomen. Kilibarda: "Met nog een paar auto's uit Kosovo - ze herkennen ons waarschijnlijk aan onze kentekens - werden we aan de rand van de stad aangehouden. Een hoge ambtenaar uit Nis en een politieagent uit Kursumlija maakten ons duidelijk dat wij niet welkom waren. 'Waarom komen jullie hier? Kosovo is veilig. Daar ben je geboren en daar moet je blijven. Je moet je niet laten wegjagen door die Albanezen. Echt waar, het is veilig, de Verenigde Naties en de NAVO zorgen ervoor dat jullie niets overkomt', zeiden ze." De familie werd niet echt teruggestuurd, maar vroeg bedenktijd. De nacht brachten de Kilibarda's door in een plaatselijk hotel. "Als Serviërs dat zeggen dan zal het wel zo zijn, speelde door mijn hoofd," zegt Kilibarda. Hij belde met zijn vriend. "We konden wel een paar nachten bij hem logeren, maar meer zat er niet in." Gisterochtend had hij weer een gesprek met lokale autoriteiten. "Ze konden me niet helpen, niet aan werk, niet aan een huis, niets. Joegoslavië is in staat van oorlog en eigenlijk is er geen plaats voor vluchtelingen. Ik hakte de knoop door. 'We gaan weer terug,' zei ik tegen mijn vrouw en kinderen. Ze waren opgelucht, want ze hadden al heimwee. Al onze vrienden en familie wonen in Pristina en Kosovo Polje." Al pratend met Ryle ontdooit de spijtoptant. "Is het echt veilig," vraagt hij een paar keer. De militair uit Belfast weet hem gerust te stellen. "U had echt niet deze sluiproute hoeven te nemen." In plaats van de hoofdweg, de E80, nam Kilibarda een gedeeltelijk onverharde weg om de grens over te komen omdat hij dacht dat die veiliger zou zijn. Ryle krijgt een hand, salueert, en de familie Kilibarda gaat weer op weg. "Toch ben ik blij wanneer we Kosovo Polje weer binnenrijden; dan zijn we weer echt thuis," zegt Milputin terwijl zijn zoon tegen een boom plast. "Ik weet dat de Serviërs dingen hebben gedaan die niet door de beugel konden, maar vergeet niet dat zij steeds zijn uitgedaagd door die UÇK-Albanezen." Meer woorden wil hij er niet aan wijden. Hij start de motor van de rode Koral 55 en geeft gas. Uit Montenegro komen deze maandag zo'n honderdtwintig gevluchte Serviërs terug naar Kosovo. Bijna alleen Servische mannen. Ze hebben hun vrouw en kinderen achtergelaten in Montenegro en komen om poolshoogte te nemen. De meeste vluchtelingen komen uit Pec, in het westen van Kosovo, of uit dorpen in de buurt. In konvooi, begeleid door Italiaanse KFOR-militairen, rijden ze van de grens naar de stad. Zonder begeleiding durfden ze niet, eind vorige week werden terugkerende Serviërs beschoten door soldaten van het UÇK. Een jongen van zestien werd gedood. In Pec krijgen de Serviërs eten van de Italianen. Daarna worden ze in kleine groepjes naar huis gebracht. Mileta Radovic (27), chauffeur in Pec, rijdt tussen drie Italiaanse tanks in naar de boerderij van zijn vader, in een dorp buiten Pec. Zijn vrouw is hoogzwanger, ze is nu bij familie in Montenegro. Bij de smalle, onverharde weg die naar zijn huis leidt, neemt hij afscheid van de Italiaanse beschermers. Een grijze Mercedes rijdt langs, drie gewapende Albanezen hangen uit hun raampjes en schelden naar Radovic. De KFOR-soldaten reageren niet, ze draaien hun voertuigen om en rijden weg. Twee buren komen Radovic vertellen dat het iedere dag gevaarlijker wordt in Kosovo. Die middag is Vaso Djokovic, een man van in de zeventig, ontvoerd door het UÇK, zeggen ze, maar later is hij vrijgelaten. De UÇK-militairen hebben ook nog geschoten. Radovic haalt zijn schouders op en zegt dat hij de laatste Serviër zal zijn die uit Kosovo vertrekt. "Maar het is waar, het is heel gevaarlijk hier, voor vrouwen en kinderen is het beter weg te zijn." Vaso Djokovic zegt later dat hij onderweg een - katholieke - Albanese vriend tegenkwam die op zoek was naar andere vriend, ook Albanees. Djokovic stapte in en wees hem de weg. Djokovic: "Maar de Serviërs in de buurt dachten dat ik ontvoerd was, die begonnen in de lucht te schieten."
|
NRC Webpagina's
22 JUNI 1999
|
Bovenkant pagina |