M E D I A
|
NIEUWSSELECTIE
|
Sport en recht
Door M.B.W. Biesheuvel
Van sport en recht hebben sportorganisaties vanouds aangenomen dat de twee elkaar ongemoeid zouden laten. Zo ook UEFA en FIFA, die het lange tijd zelfs niet voor mogelijk hebben gehouden dat de transferregels in de professionele voetbalsport wel eens aan het Europese recht zouden kunnen worden getoetst. Die illusie werd vorig jaar wreed verstoord in wat de zaak-Bosman is gaan heten. Aan het mededingingsrecht kwam het EG-Hof toen niet toe, omdat het transfersysteem al stuk liep op de verdragsbepalingen over het vrije verkeer van werknemers. De opmars van het mededingingsrecht in de sportwereld staat echter buiten twijfel. Dat blijkt duidelijk uit een uitspraak die het Gerecht van eerste aanleg, een andere Europese rechter, eind vorige week heeft gedaan. Daarbij haalde het Gerecht vernietigend uit naar het kieskeurige ledenbeleid van Eurovisie. Al even kritisch liet het Gerecht zich uit over de toegangsdrempels die in Eurovisie-verband ten behoeve van publieke omroepen worden opgeworpen rondom televisierechten op internationale sportevenementen. En tenslotte zette het Gerecht ook de Europese Commissie, die een en ander anders had beoordeeld, hardhandig in de hoek en zelfs te kijk. Eurovisie is niet een op zichzelf staande organisatie, maar onderdeel van de European Broadcasting Union (EBU); een Europees samenwerkingsverband van hoofdzakelijk publieke omroepen. Eurovisie vormt voor deze omroepen een soort uitwisselingssysteem van televisierechten op sportmanifestaties en culturele evenementen: zij spelen elkaar als het ware de bal toe. De komst, in de jaren tachtig, van ook in sport geïnteresseerde commerciële tv-stations bracht Eurovisie ertoe de regels rondom het lidmaatschap wat aan te scherpen: men kende voortaan 'gewone' leden (lees: publieke omroepen) en 'buitengewone' leden. Alleen gewone leden kregen toegang tot de verdeling van televisierechten voor internationale sportevenementen. Na een interventie van de Europese Commissie nuanceerde Eurovisie deze regeling een beetje door voor niet-leden de mogelijkheid te openen van geval tot geval te onderhandelen over zendrechten volgens het embargo-beginsel: men mocht bepaalde beelden misschien wel uitzenden, maar dan alleen op een later tijdstip. Deze regeling, en met name de vaagheid van de onderliggende criteria, ontmoetten veel kritiek van commerciële tv-stations. Ook kwamen bij de Europese Commissie de eerste klachten binnen dat commerciële omroepen om onduidelijke redenen niet in aanmerking konden komen voor het gewone lidmaatschap (en dus ook niet voor de sportrechten zonder beperkingen) van Eurovisie. Dit alles was voor de Europese Commissie aanleiding om bij Eurovisie aan te dringen op een verdere versoepeling van de embargoregeling voor niet-leden. Nadat Eurovisie dat had gedaan, met handhaving van de exclusiviteit van de uitzendrechten op sportevenementen voor leden, gaf de Europese Commissie uiteindelijk haar fiat aan het nieuwe systeem. Weliswaar vervalste dat systeem de mededinging 'in zekere mate' ten opzichte van commerciële TV-stations, aldus de Commissie, maar daar stonden aanzienlijke voordelen tegenover voor de Eurovisie-leden, die tenslotte een 'publieke opdracht' hebben. Bovendien werd de mededinging alleen beperkt op de markt voor televisierechten op internationale sportwedstrijden (nationale vallen niet onder het Eurovisie-systeem), terwijl niet-leden nog altijd toegang hadden tot uitzendrechten van internationale wedstrijden op een later tijdstip. Kortom, de balans viel in het voordeel van Eurovisie uit. Het Gerecht daarentegen achtte het onbegrijpelijk dat de Commissie het Eurovisie-systeem zo de hand boven het hoofd hield. In de eerste plaats, zo meent het Gerecht, had moeten worden onderzocht of de toelating tot het lidmaatschap van Eurovisie wel voldoende objectief en nauwkeurig geregeld was om een non-discriminatoire behandeling van aanvragen van potentiële leden mogelijk te maken. Dat had de Europese Commissie helemaal niet onderzocht, terwijl zij evenmin goed had onderzocht hoe in de praktijk aanvragen van commerciële TV-stations worden afgedaan. Zonder die gegevens, aldus het Gerecht, was de Commissie niet eens in staat zelfs maar te beoordelen of zij aan het Eurovisie-systeem wel het groene licht kon geven. Normaal gesproken laat een rechter het bij zo'n oordeel, omdat het al vernietigend genoeg is. Maar het Gerecht had de smaak kennelijk te pakken en deed er juist nog een schepje bovenop: al even onbegrijpelijk was hoe de Commissie in haar belangenafweging zo maar gewicht had kunnen toekennen aan de 'publieke opdracht' van Eurovisie-leden. Het Eurovisie-systeem hield niets meer of minder in dan exclusiviteit rondom de uitzendrechten op sportevenementen. De noodzaak van deze exclusiviteit had de Europese Commissie in het geheel niet onderzocht, laat staan aangetoond. De simpele verwijzing naar een 'publieke opdracht' van de aangesloten (publieke) omroepinstellingen was volgens het Gerecht niet voldoende. Bij zo'n onderzoek zouden dan ook andere relevante gegevens moeten worden betrokken, zoals het eventuele bestaan van financiële privileges voor publieke omroepen, zo voegde het Gerecht eraan toe. Ook dat had de Commissie niet gedaan. Door een 'rechtsdwaling is zij tot een onjuist oordeel gekomen', aldus de uitsmijter. Deze beslissing van het Gerecht is ongekend hard en zal ongetwijfeld verstrekkende gevolgen hebben. In een eerste reactie heeft een woordvoerder van commissaris Van Miert (mededinging) al laten weten dat 'alle contracten over exclusieve tv-rechten' grondig bekeken zullen worden. Daar hoort het Sport7-dossier natuurlijk ook bij en niet in de laatste plaats de (on)mogelijkheid van andere tv-stations om een reële en non-discriminatoire toegang te krijgen tot sportbeelden. Over de verdeling van sportrechten is het laatste woord nog niet gesproken. De auteur is advocaat te Den Haag.
|
NRC Webpagina's
22 JULI 1996
|
Bovenkant pagina |