'Redder van VN' blijkt een keurige opportunist
Door MICHAEL STEIN
Toen Kofi Annan eind '96 secretaris-generaal van de VN werd, stond hij alleen bekend als een evenwichtig, bekwaam en vriendelijk bestuurder. Maar zijn afspraak van februari met Saddam Hussein, waardoor Amerikaanse bombardementen op Irak op het nippertje werden afgewend, maakte hem tot 'Redder van de VN'. Bij terugkeer uit Bagdad gaf zijn staf hem een heldenontvangst. Hij had ,,de vrede gered'.
De problemen met de wapeninspecties door de speciale VN-commissie UNSCOM konden volgens Kofi worden opgelost. De voor Saddam onacceptabele inspecteurs zouden op termijn en zo onzichtbaar mogelijk worden vervangen door soepeler diplomaten, die open stonden voor een 'politieke oplossing' — de enige oplossing volgens Iraks vrienden én de staf van de secretaris-generaal. Daarom stelde Kofi een 'alomvattende beoordeling' voor van Iraks ontwapening — niet langer door UNSCOM, maar door de leden van de Veiligheidsraad. Kofi's gezant in Bagdad, Prakash Shah, vatte de ideeën van zijn baas samen in één zin: ,,Er moet vrede komen ten koste van alles.' Die politiek van de minste weerstand hield in dat men voetje voor voetje concessies zou doen aan het Irak van Saddam — zelfs al had hij nog wat wapens voor massavernietiging.
Vijf maanden later, toen UNSCOM te veel bewijzen kreeg van die wapens, lag Kofi's afspraak met Saddam in de prullenmand. Weer vier maanden later werd Irak gebombardeerd door de Amerikanen en Britten — met nieuwe vijandelijkheden in het vooruitzicht. Dus probeert Kofi nu de taak van UNSCOM over te hevelen naar andere, minder goed ingevoerde internationale- of VN-organisaties.
Reeds als ondersecretaris-generaal voor vredesoperaties bleek zijn voorkeur voor Realpolitik, ongeacht de slachtoffers. In april kwam een fax, gedateerd 11 januari 1994, boven tafel, verzonden door Romeo Dallaire, de commandant van de VN-vredesmacht in Rwanda. Daaruit bleek dat de VN wisten dat extremistische Hutu's een genocide in Rwanda voorbereidden — en niet, zoals zo lang was beweerd, werden 'verrast door deze spontane uitbarsting van etnische haat, die zij niet konden verhinderen'.
Een hoge regeringsfunctionaris, tevens leider van één der Hutu-milities, had generaal Dallaire gewaarschuwd dat de partij van de Rwandese president milities opleidde, wapens opsloeg en de namen registreerde van alle Tutsi's, met de bedoeling hen uit te roeien. Hij had ook verteld dat een plan bestond om Belgische VN-militairen te vermoorden. Dat zou gegarandeerd leiden tot terugtrekking van de VN-vredesmacht.
Dallaire vroeg in zijn fax toestemming om wapendepots van Hutu-milities over te nemen en zijn informant in veiligheid te brengen. Dat werd hem verboden: het mandaat van de Veiligheidsraad zou zo'n operatie niet toestaan. Want Kofi wist dat niemand in Washington zijn handen wilde branden aan een nieuwe VN-vredesoperatie in Afrika — na de moord op Amerikaanse VN-militairen in Somalië enkele maanden tevoren. Dus kreeg generaal Dallaire alleen instructie zijn informatie door te spelen aan de president van Rwanda en aan de ambassades van België, Frankrijk en de VS. Die landen besloten tot nietsdoen. Kofi zelf vond het niet nodig alarm te slaan.
Drie maanden later, op 7 april 1994, slachtten Hutu-milities inderdaad tien Belgische blauwhelmen af. Daarop haalden de VN vrijwel hun gehele troepenmacht weg. De genocide ging ongehinderd door tot het door de Tutsi's overheerste Patriottische Leger in juli de macht overnam. Intussen waren al zo'n 800.000 mensen, merendeels Tutsi's, vermoord.
Kofi heeft nooit enige spijt betuigd. Hij voerde aan dat, als hij de beschikking had gehad over voldoende goed getrainde en bewapende manschappen, honderdduizenden mensenlevens gered hadden kunnen worden. Maar men was ,,op lokaal, nationaal en internationaal gebied tekort geschoten om de genocide te verhinderen'. Een betekenisloos excuus, waarop een onderzoeker van de Rwandese geschiedenis reageert: ,,Als je zegt dat iedereen verantwoordelijk is, betekent dat dat niemand verantwoordelijk is. Hij zou specifieker moeten zijn over zijn eigen verantwoordelijkheid en die van de VN.'
Maar dát wil Kofi absoluut niet. Daarom verbood hij zijn ondergeschikten, met een beroep op hun diplomatieke immuniteit, mee te werken aan een parlementair onderzoek in België en Frankrijk.
Een politiek reeds zalig verklaarde blijkt een keurige opportunist te zijn.