NIEUWS  TEGENSPRAAK  SUPPLEMENT  DOSSIERS  ARCHIEF  ADVERTENTIES   SERVICE


Dossier Euro

Nieuws

De invoering van de euro

De koers van de euro

Europese Centrale Bank

Economische en Monetaire Unie

Meningen

Feiten en cijfers

Links

Economische en Monetaire Unie

Niet alle landen van de Europese Unie doen ook mee aan de euro. De Economische en Monetaire Unie (EMU) bestaat uit België, Duitsland, Spanje, Frankrijk, Ierland, Italië, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Portugal en Finland. Deze elf landen hebben de (girale) euro op 1 januari 1999 ingevoerd.

Het Verenigd Koninkrijk, Zweden, Denemarken en Griekenland ontbreken op deze lijst. De Britten hebben in het Verdrag van Maastricht laten opnemen dat ze voorlopig niet meedoen met de euro. De Deense bevolking heeft deelname aan de euro in een referendum afgewezen. Zweden doet voorlopig ook niet mee aan de euro, maar komt in de toekomst mogelijk op dat standpunt terug.

Griekenland wil wel meedoen, maar voldeed in 1999 nog niet aan de toelatingscriteria voor de EMU. Inmiddels zijn de Grieken echter 'op de goede weg'. De Raad van Ministers van Financiën van de Europese Unie (Ecofin) heeft inmiddels vastgesteld dat Griekenland zijn begroting op orde heeft. Het ziet er dan ook naar uit dat Griekenland de chartale euro, tegelijk met de kopgroep van elf, op 1 januari 2002 kan invoeren.

De toelatingscriteria voor de EMU staan in het Verdrag van Maastricht. Omdat de criteria ervoor moeten zorgen dat de euro een stabiele wisselkoers krijgt, worden ze ook wel het 'stabiliteitspact' genoemd. Zo moeten de landen die meedoen aan de euro hun inflatie binnen de perken houden. De richtlijn schrijft voor dat de gemiddelde prijsstijging van consumptiegoederen niet hoger mag zijn dan anderhalf punt boven het gemiddelde van de drie EU-landen met de laagste inflatie.

EMU-landen moeten ook streven naar een lage rente. De rente op langlopende staatsobligaties mag niet hoger zijn dan twee procentpunten boven de rente van de drie EU-landen met de laagste inflatie.

Tenslotte moeten de EMU-landen er 'degelijke overheidsfinanciën' op na houden. Aanvankelijk gold hierbij een maximaal begrotingstekort van drie procent van het bruto binnenlands product (bbp) en een maximale staatsschuld van 60 procent van het bbp, maar omdat weinig Europese landen aan deze norm voldeden, is het criterium opgerekt tot de regel dat het overheidstekort 'voortdurend' en 'aanzienlijk' aan het dalen is en de grens van drie procent dicht heeft benaderd. De overheidsschuld moet lager zijn dan zestig procent van het nationale inkomen of in voldoende tempo een duidelijke daling te zien geven in de richting van de zestig procent.

Het laatste criterium voor deelname aan de EMU is een stabiele wisselkoers. Volgens het Verdrag van Maastricht moet de wisselkoers twee jaar lang zonder devaluatie binnen de normale marges van het wisselkoersmechanisme van het Europees Monetair Stelsel (EMS) zijn gebleven en moet een land lid zijn geweest van dit mechanisme.

NRC Webpagina's
10 november 2000


www.nrc.nl/Economie

    Bovenkant pagina

NRC Webpagina's © NRC Handelsblad