NIEUWS  TEGENSPRAAK  SUPPLEMENT  DOSSIERS  ARCHIEF  ADVERTENTIES   SERVICE



Dossier EK 2000  


Nieuws

Veiligheid

Nederlands elftal

Toernooi

Geschiedenis

Tegenspraak

Links

Alle dagen zal het feest zijn

Zelfs de roes wordt steeds belangrijker

Door Hubert Smeets
Dinsdagavond 21 juni 1988 kwart over negen. Telefoon. Een onmogelijk tijdstip. Vriend Hans, altijd het fatsoen zelve maar nu driftig: "We worden weer genaaid".

Dezelfde avond tegen tien uur. Telefoon. Wederom Hans, dit keer brullend: "Wraak, wraak!" Tegen middernacht vind ik mezelf terug op het Leidseplein. Inmiddels 32 jaar oud, scandeer ik met de meute mee. "Marco van Basten, Marco van Basten". In het café van theater de Balie even verderop eist het volk "gratis bier". Elders in het land worden auto's met wit-zwarte nummerborden vernield. De volgende morgen legt ambassadeur Otto von der Gablenz uit dat wij gewoon plezier hebben gehad, dat er achter onze uitbarstingen alleen maar goede en sportieve vreugde schuil gaat.

Nederland heeft een half etmaal eerder van Duitsland gewonnen. Nagenoeg in het hol van de leeuw notabene: in Hamburg. Met alleen nog een wedstrijd tegen de Sovjet-Unie voor de boeg, ligt de eerste plaats op het EK in het verschiet. Maar dat is eigenlijk niet belangrijk meer. Het gaat om de zege op Duitsland, de lang gedroomde correctie van 7 juli 1974, de WK-finale in München die twee generaties heeft verbitterd. Vandaar de stiekeme vreugde over het lot dat het shirtje van Olaf Thon heeft getroffen. Vandaar het heimelijk begrip, twee jaar later nog, voor die klodder in het gezicht van Rudi Völler.

Dinsdag 21 juni 1988 staat echter niet op zichzelf. Het is de climax van een langer proces. Veertien jaar heeft Nederland niet alleen met Duitsland geworsteld maar vooral met zichzelf. Nu heeft het zijn identiteit hervonden. Een decennia wankelend zelfbeeld staat weer op beide benen. De epiloog is bekend. Waar het nationale voetbalelftal sindsdien ook speelt, altijd wordt het vergezeld door een bonte stoet toffe en oranje gezelligheid. Het lied 'vijftien miljoen Nederlanders op dat kleine stukje aarde / die schrijf je niet de wetten voor, die laat je in hun waarde' strekt zich zelfs uit tot andere sportarena's. Emotie en marketing hebben zich welhaast naadloos verzoend.

Daar ziet het begin jaren zeventig helemaal niet naar uit. Sport in Nederland is tijdens de wederopbouw na de oorlog een zaak van goedwillende amateurs. Nederland-België is hét hoogtepunt. Verder is werken en nog eens werken het parool. In het voetbal breekt de ban het eerst. De bootreis van Feyenoord naar Lissabon, waar in mei 1963 tegen Benfica wordt gespeeld, is een eerste signaal dat de loongolf zich ook op de tribune begint te kapitaliseren. De supporters van Ajax volgen later. Van nationale emoties is echter nog geen sprake. Lokaal patriottisme domineert. Niet alleen rond het voetbalveld, de schaatsfans laten zich eveneens verdelen tussen Ard en Keessie. Door de successen van Feyenoord (de eerste Europa Cup 1 in 1970) en Ajax (daarna driemaal achter elkaar) worden de particularistische loopgraven alleen maar dieper. Verliest het nationale team dan ligt dat aan de Rotterdammers, de Amsterdammers of de Brabanders.

Als het Nederlands elftal zich ten onrechte plaatst voor het WK van 1974 is menig voetbalfanaat weliswaar verrast, maar tevens sceptisch. Rinus Michels mag dan 'supervisor' zijn geworden, meedoen (voor het eerst sinds crisisjaar 1934) lijkt belangrijker dan winnen. De eerste wedstrijd op 15 juni passeert normaal. Maar dan gebeurt het: vier dagen later speelt het team in Dortmund tegen Zweden. De tribunes daar worden bevolkt door duizenden Nederlanders met oranje petjes. De verkoop van kleurentelevisies hier springt omhoog.

Het zou nooit meer worden, zoals het was. Waarom? Het kwalitatieve succes van het 'totaalvoetbal', dat op de valreep in het zand beet, heeft vele ogen geopend. De geboortegolf, die immense falanx die zich inmiddels volwassen waant en her en der posities opeist, heeft bovendien een kwantitatieve massa geschapen waarmee niet te spotten valt. Hier zijn we! Wie houdt ons tegen?

Er zijn ook externe factoren die ons in de armen drijven van het voetbal. 1974 is in meerdere opzichten een cruciaal jaar in het naoorlogse Nederland. De consumptiemaatschappij begint over een brede linie te kraken. In Den Haag zetelt het kabinet-Den Uyl dat na een half jaar wordt geconfronteerd met een Arabisch embargo. "Zo bezien keert de wereld van voor de oliecrisis niet terug. Bepaalde uitzichten vallen daardoor weg. Maar ons bestaan hoeft er niet ongelukkiger op te worden", aldus de premier. Ondertussen blijft Den Uyl er, á la Johan Cruijff en tot tevredenheid van oppositieleider Wiegel, lustig op los polariseren. Deze toenemende politisering en afnemende welvaart stemmen onzeker. Nederland lijkt van zijn paraplu beroofd. Oranje is het uitgelezen surrogaat om dat te compenseren. In Cruijff, bijna een jaar eerder nog gekritiseerd wegens zijn winstbejag en vaandelvlucht richting Barcelona, balt dit verlangen naar zekerheid zich samen. Terwijl de politie op 3 juli in Dennendal de zwakzinnigenrichting opruimt, veegt Cruijff in Dortmund de Brazilianen van de mat.

Dé nederlaag die daarop vier dagen later volgt, ondermijnt de mythe niet maar versterkt haar juist. München 7 juli 1974 wordt voor Nederland wat het Merelveld zondag 28 juni 1389 voor Servië is: geknakt superioriteitsgevoel.

Minstens één vraag is daarmee nog niet beantwoord. Waarom is de natie na de revanche van 1988 niet tot rust gekomen doch alleen maar gekker geworden? Tussen de wereldkampioenschappen van 1974 en '78 en het EK van 1988 is het immers relatief stabiel aan het front. De resultaten geven geen aanleiding voor escalatie. De voetballers uit het laatste en miezerige cohort van de geboortegolf zijn middelmatiger dan die uit de eerste lichting. Uit piëteit zullen we hun namen niet noemen. De pil-generatie begint pas weer ergens op te lijken, zoals duidelijk wordt op 21 juni 1988.

Er moet dus meer aan de hand zijn. Waarom waren al die Oranje-indianen in 1994 en 1998 zo blij met die, objectief gezien, toch matige prestaties in Amerika en Frankrijk? Ook nu kunnen we weer te rade bij de maatschappelijke omgeving. In 1988 heeft Nederland een pijnlijke tijdperk achter de rug. Economisch is er nog steeds geen licht aan het einde van de tunnel. Het land is niettemin saneringsmoe. De natie moet zich storten in een mondiaal strijdtoneel dat geen zwart-wit- tegenstellingen meer kent en daarom 'globalisering' heet. Die nieuwe realiteit noopt tot nieuw zelfvertrouwen. Hamburg '88 biedt de eerste troost en gedijt vervolgens in Nederland-Partyland, een bouwput waar het alle dagen feest moet zijn, desnoods ten koste van anderen, ook als er geen reden is.

De roes wordt zelfs steeds belangrijker. De afgelopen tien jaar is de onzekerheid over de plaats van de natie eerder toe- dan afgenomen. Weliswaar lijkt Holland in materieel opzicht aan het begin van een Gouden Eeuw te staan, die nakende voorspoed is minder autochtoon dan in de zeventiende eeuw. De kracht van Nederland is zijn vermogen het kapitaal internationaal te laten meedoen. Nederland is buiten de grenzen sterker dan daarbinnen.

Voetbal is daarop geen uitzondering. Sinds de Europa-Cupzege van Ajax in 1995 stagneert de nationale productie. Dat roept een klassieke vraag op, die in de economie achterhaald is en juist daarom in de sport gesteld mag worden: zijn wij misschien toch David? De bankoverschrijvingen voor Jerrel Hasselbaink en Ruud van Nistelrooij en het aantal cicero's in La Gazzetta dello Sport, El Periódico en andere sportkranten bieden uitzicht op de mogelijkheid dat we tenminste de grootste onder de kleintjes zijn en misschien zelfs de kleinste van de groten. Kortom, onze nationale trots en eensgezindheid zijn bij de voetballers Edgar Davids of Jaap Stam in betere handen dan bij minister Jozias van Aartsen.

De behoefte aan bevestiging komt zo samen in het Nederlands elftal. In 1974 is dat verlangen verstoord. In 1988 is daarop wraak genomen. Vanaf 1994 is, conform de paarse levenswijsheid, alles een feest. De uitingsvormen mogen dan verschillen, Oranje is een crisisverschijnsel gebleven.

NRC Webpagina's
26 MEI 2000

    Bovenkant pagina

NRC Webpagina's © NRC Handelsblad