C O L U M N S NIEUWS | TEGENSPRAAK | SUPPLEMENT | AGENDA | ARCHIEF | ADVERTENTIES | SERVICE |
J. L. HELDRING
DE DRAAD
|
Reacties en opmerkingen naar: dezerdagen@nrc.nl
Oude foto's
Van die school is, geloof ik, Bersebrugge de bekendste vertegenwoordiger in Nederland. Heel mooie foto's inderdaad, die je meer bekijkt als een schilderij dan als een weergave van de werkelijkheid. En toch fascineren mij oude foto's meer die, onpretentieus, vertellen hoe het vroeger was. De afgelopen week stonden er twee van zulke foto's in deze krant. De ene illustreerde een recensie van het boek van Ileen Montijn Leven op stand (31 december). Je zag daarop een ouder echtpaar (ik denk althans dat het een echtpaar was), zestig-plussers zou je tegenwoordig zeggen, aan een tafeltje. Zo te zien uit de gezeten burgerij. De man las, tot mijn innig genoegen, de Nieuwe Rotterdamsche Courant. Jaar? Tussen 1910 en 1930, zou ik zeggen. Eindeloos kan ik naar zo'n foto kijken. Wie zouden die mensen zijn? Wat zou hij in zijn leven gedaan hebben? (Zij kennelijk alleen maar huisvrouw.) Waar woonden ze? Zou het huis waartegen ze gefotografeerd zijn - ze zitten buiten - nog bestaan? Hoe lang zouden ze nog geleefd hebben? Enzovoort, enzovoort. Kennelijk zijn het mensen van een zekere stand. Waarschijnlijk is de foto ontleend aan Ileen Montijns boek. En dat doet mij weer denken aan het begrip stand, waarover haar boek gaat. Dat begrip is sterk verbonden aan de burgerij. Dáár werd stand opgehouden. De klassen erboven hoefden dat niet zo nodig te doen. De uitdrukking op stand komt dan ook niet voor in hun woordenboek. Nederland was een burgerlijk land, dus een standenmaatschappij, met talloze, voor buitenstaanders bijna onmerkbare onderscheiden. Een Fransman, die tijdens de Eerste Wereldoorlog in Nederland had gewoond, vertelde mij eens hoe het hem getroffen had dat de familie van de banketbakker lichtelijk neerkeek op die van de bakker (hij woonde op kamers bij een bakker). Een onderwerp een Norbert Elias waardig. De andere foto stond in de krant van 28 december, bij een artikel over prins Hendrik, de man van koningin Wilhelmina. Op die foto zag je Wilhelmina schrijden langs een haag van studenten. De hoogwaardigheidsbekleder naast haar was niet, zoals in het onderschrift stond, prins Hendrik, maar burgemeester De Vlugt van Amsterdam, die alleen een sik gemeen had met de prins. De foto moet dus in Amsterdam genomen zijn, hoogstwaarschijnlijk in de voortuin van de universiteit (ingang Oudemanhuispoort). Achter de koningin loopt prinses Juliana, naast de rector magnificus (de historicus H. Brugmans?). En daarachter zie je nog net prins Bernhard. Die gegevens maken het mogelijk de foto enigszins te dateren. In elk geval vóór de oorlog, want na de oorlog zou De Vlugt niet meer terugkeren (hij overleed in 1944). Vóór de oorlog dus, maar na 1936, want toen pas kwam Bernhard in het land. Kwam de koningin de viering van het lustrum van de universiteit door haar aanwezigheid opluisteren? Dan is de foto van 1937. De foto stond bij een - overigens aardig - artikel over prins Hendrik, maar die was in 1937 al drie jaar dood en heeft de verloving van zijn dochter met Bernhard nooit meegemaakt. Plaatsing van die foto bij dat artikel was dus een blunder, maar wél een blunder die mij het genoegen van die foto heeft verschaft. Want ook nu heb ik eindeloos naar die foto zitten kijken. Die studenten zijn min of meer tijdgenoten van mij, hoewel ik geen hunner herken (maar ik heb dan ook niet in Amsterdam gestudeerd). Hoevelen van hen zouden nog in leven zijn? Hoeveel van hen zouden de oorlog overleefd hebben? Ik heb één zekerheid: Juliana en Bernhard leven nog. Verder kan ik bij zo'n foto alleen maar dromen. Al vertellen zulke foto's niet altijd wie het waren, ze vertellen wél hoe het was. Dat is niet het geval met toneelstukken of films die het verleden naspelen. Wanneer het om een verleden gaat dat ikzelf nog heb meegemaakt, ga ik ze dan ook niet zien. Ik vrees namelijk dat ik me dan zal ergeren - terwijl ze misschien heel goed zijn. Mijn oordeel wordt dan te veel bepaald door allerlei details die niet kloppen met mijn herinnering. Zo dragen ze bijvoorbeeld het haar langer dan vroeger gewoonte was of hebben ze hoeden op met een net te brede of slappe rand. Er zijn natuurlijk ook onvergeeflijker anachronismen, maar ik vind het niet billijk tegenover de makers mijn oordeel door die ergenisjes te laten beïnvloeden. Ook wil ik niet dat mijn directe herinnering beïnvloed of zelfs vervangen wordt door de herinnering aan dat toneelstuk of die film. De film Soldaat van Oranje, die heel goed schijnt te zijn - in Leonard Maltins Movie and Video Guide krijgt hij drie sterren - ben ik daarom niet gaan zien. Ik heb het Leiden van de tijd die hij verbeeldt, meegemaakt. Ik heb zelfs de hoofdfiguren die hij voorstelt, gekend (zij het niet goed). Voortdurend zou ik bij het kijken gezegd hebben: zo was het net niet. En dat zou mijn oordeel vertroebeld hebben. Een later geslacht heeft daar geen last van, maar krijgt dan misschien geen indruk wie es eigentlich gewesen. Om dezelfde reden ben ik ook niet gaan kijken naar de televisiedocumentaire over juffrouw Hofmans. Ik heb velen van de mensen die erin optreden, in werkelijkheid gekend. Geen piëteit jegens hen weerhoudt mij van kijken, maar ook hier vrees voor irrelevante ergernisjes. Ik werd hierin bevestigd toen ik, een avond zappende, plotseling een meneer op het scherm zag die, blijkens het bordje vóór hem, minister van Buitenlandse Zaken J.W. Beyen moest voorstellen. Maar die was in werkelijkheid een geestige, elegante, bijna frivole en onhollandse man. Wat we te zien kregen, leek eerder een soort droogstoppel. Ik neem graag aan dat die televisiedocumentaire in grote trekken en in essentie de werkelijkheid zoals die zich in 1956 afspeelde, weergeeft (hoewel Lunshof, de commentator van De Telegraaf, daar anders over denkt), maar ik ben nu eenmaal een man meer van de petite histoire dan van de grote trekken.
|
Bovenkant pagina |