|
|
NIEUWSSELECTIE
|
Hunter S. Thompson: Fear and Loathing in
America. The Gonzo Letters Volume II. Bezorgd door Douglas
Brinkley, met een voorwoord van David Halberstam. Simon & Schuster, 860
blz. 82,65
De gebundelde brieven van Hunter S. Thompson Angst en walging met een postzegel
Sjoerd de Jong
Net waren we eraan gewend geraakt dat Hunter Thompson nooit meer iets fatsoenlijks schreef - zeker niet na het laffe bord gemakzucht dat hij ons voorschotelde als haute cuisine over de Clinton-campagne van 1992 (Better than Sex). Net waren we die afzichtelijke verfilming vergeten van zijn drugsfarce Fear and Loathing in Las Vegas (1998) - zijn zoveelste poging tot mond-op-mondbeademing op een verzopen reputatie. En net begonnen we ons te verheugen op de drieste en toch respectvolle in memoriams waarmee we zijn hellevaart, na een turbulent leven vol drugs, rock-'n-roll en journalistiek, zouden mogen begeleiden. En toen: BOEM! Daar lag het. Een monster. Achthonderd pagina's. Om precies te zijn 860, en dan hebben we het over een ongecorrigeerd recensie-exemplaar, dus wie weet waar dat nog mee wordt opgetuigd door de uitgever: jeugdfoto's, emails, boodschappenlijstjes, GEB-rekeningen. Zoals Bob Dylan, een van zijn grote voorbeelden, ooit zei over een eigen wanproduct, een (dubbel)elpee: 'Als je dan toch een hoop onzin gaat maken, kun je het maar beter meteen zo hoog mogelijk opstapelen.'We hadden het kunnen zien aankomen, natuurlijk. Niemand had echt gedacht dat Hunter Thompson rustig het gehavende deel van zijn brein dat de jaren zestig heeft overleefd, zou gaan zitten opbranden daar hoog op zijn bergtop in Colorado, waar hij zich volgens de uitgever in een versterkte 'compound' heeft verschanst. Natuurlijk niet. Een Schrijver wil Respect. En dat doet hij door zijn Brieven uit te geven. Zeker als hij een karikatuur van zichzelf is geworden. Thompson, de 'Gonzo-journalist' maakte in het Amerika van de jaren zeventig naam met hilarische scheldreportages voor het hippe tijschrift Rolling Stone. Het 'square' Amerika van Richard Nixon, Spiro Agnew en Las Vegas moest het daarin steevast ontgelden: het zou wijken voor de aanrollende golf van de jeugdrevolte. Toen eenmaal duidelijk werd dat de golf was gebroken, zoals Thompson zelf schreef, groeide hij ironisch genoeg uit tot een eigentijdse Amerikaanse folkheld, een soort Davy Crockett op LSD. Hij vertolkte het levensgevoel van 'Totaal Uit Je Dak Gaan', waar de jeugd in het yuppie-tijdperk van de jaren tachtig 'voor ging'.
Met zijn roeszoekende gedrag was hij, zijns ondanks, zijn tijd dus vooruit geweest: het effect van drugs had bij Thompson altijd meer te maken gehad met de Marx Brothers dan met het Tibetaanse Dodenboek. Zo werd hij van een archetypische moralist die razend en tierend ten strijde trok tegen het verval van de Amerikaanse Droom, in de jaren tachtig een karikatuur van het feesten-tot-je-doodvalt-levensgevoel. Een knuffelbeest voor corpsballen en Wall Street-yuppen met een hang naar snelle motoren en weggebrande neusschotten. Thompsons nieuwe werk, voorzover dat kwam, bleef bovendien hopeloos achter bij zijn oude, door drugs en de Zeitgeist aangevuurde stukken. Hij dreef op de automatische piloot en een onbeperkte onkostenvergoeding. Thompson bracht zijn tijd vooral door met het recyclen van jaren zestig-gimmicks, ongelooflijk druk rondvliegen, faxen, mailen, een column (nota bene vooor een krant van het ooit verfoeide Hearst-concern), een publiciteitsbeluste strafzaak wegens aanranding winnen, en een paar boekprojecten even snel weer laten verdwijnen in de chemische mist waaruit ze waren opgedoken. Maar nu zijn er dan De Brieven. Goddank. Want deze kolos is vermoedelijk de allerlaatste reddingsboei die de schrijver Thompson zichzelf kan toewerpen, en hij heeft hem gelukkig met beide handen gegrepen. Dat is op zichzelf niet zonder gevaar. Juist voor een journalist die beroemd is geworden met zijn k-figuur - en die heeft uitgebouwd tot een bulderend komisch monster van Frankenstein - is het publiceren van zijn correspondentie een risico. Hoeveel licht straalt er tussen de groteske 'ik' uit de verhalen en de chagrijnige 'ik' die in brieven bedelt om geld, en zijn moeder vraagt een nieuwe trui te sturen, als verjaardagcadeau? Wie zijn raaskallende 'ik' zo genadeloos op het toneel heeft gebracht, kan het Echte Ding soms maar beter in de coulissen houden. Maar wat blijkt? Het Echte Ding kan ermee door. Sterker nog: het is beter, authentieker en indrukwekkender dan de clowneske variant die af en toe opduikt om het Amerikaanse publiek eraan te herinneren dat ze een goddeloze 'natie van zwijnen' zijn. Als briefschrijver is Thompson intelligenter, bedachtzamer, en in het algemeen menselijker dan zijn eendimensionale alter ego in druk. Zelfs zijn woede, zoals in een lange nabeschouwing over de protestcultuur van de jaren zestig, komt oprechter over dan in zijn gepubliceerde werk. Interessant, en leerzaam, is ook zijn worsteling met het vinden van een literaire stem. In het eerste deel van zijn brieven, The Proud Highway (besproken in Boeken, 25.07.1997) zagen we hoe de onzekere beginneling Hunter Thompson uit Louisville, Kentucky, nachtenlang Hemingway en Faulkner zat over te tikken om de cadans van het ware schrijven te pakken te krijgen. Hij was enthousiast, opvliegend en lichtgeraakt, maar doorgaans hoffelijk en beleefd. Af en toe kwamen er spasmen van de paniek en woede die zijn handelsmerk zouden worden. Maar hij was al wèl aan het leren zichzelf tot onderwerp te maken: alleen moest de 'Hunter-figuur', zoals hij het noemde, nog tot wasdom worden gebracht door literair, of ander, succes. In dit tweede deel kómt dat succes, dankzij de turbulente tijdgeest, die hem stof geeft om te schrijven en de dynamiek om zijn literaire aspiraties in de ijskast te zetten. Het was de tijd van Vietnam, Watts en Watergate, 'toen het hele land elke week in vlammen leek op te gaan', zoals hij schrijft in een kort voorwoord. Het succes van zijn journalistieke boek Hells Angels (1968) stuwde hem na veel ploeteren eindelijk op in de rangen van veelgevraagde schrijvers. Al leefde hij nog jaren op een krappe beurs: zelfs Vegas verkocht aanvankelijk maar matig. Veel van de brieven gaan over geld, zoals de - nu tamelijk bescheiden ogende - rekening van $1.089,45 die hij opliep tijdens een bezoek aan Las Vegas met zijn 'advocaat' Oscar Acosta, waaruit zijn beroemdste boek, Fear and Loathing in Las Vegas, zou groeien. De wording van die klassieke novelle is nauwgezet na te gaan in lange brieven aan Thompsons uitgever. In het nauw gedreven door diens opdracht een serieus boek te schrijven over 'de dood van de Amerikaanse Droom', koos Thompson voor de vlucht naar voren. Een 'totaal subjectieve' reportage over zijn eigen hilarische belevenissen in de gokstad, waarin feit en fictie verweven raakten, bij wijze van melancholieke afscheidsode aan de opwindende vrijheid van de jaren zestig, die volgens Thompson met het aantreden van Nixon als president ten einde waren. Hij vindt zijn stem, en weet het. De novelle is 'regel voor regel een kleine klassieker', schrijft hij al halverwege. 'Gonzo'- journalistiek was geboren. Nu moest er alleen nog 'een academische rechtvaardiging' voor zijn nieuwe aanpak worden verzonnen, om te voorkomen dat 'de grijze idioten die overal de baas zijn, gaan zeuren over het onderscheid tussen journalistiek en fictie.' Het boek, verschenen in 1971, werd een succes, ook zonder 'academische' rechtvaardiging. Die kon ook uitblijven: Thomspons 'nieuwe' stijl was feitelijk een gemoderniseerde variant van de klassieke Amerikaanse schelmenroman. Uit de brieven blijkt trouwens ook dat Vegas - enkele jaren geleden heruitgegeven in een reeks Amerikaanse Klassiekers - zeker niet in een drugsroes is geschreven. Thompson heeft het werkstuk nuchter en zorgvuldig geschapen, al meldt hij zijn uitgever tevreden dat ze bij Rolling Stone gelukkig van het tegendeel overtuigd zijn. Ook over het gehalte aan verzinsels kan geen twijfel meer bestaan: Thompson probeerde, schrijft hij in een brief, 'drugsgekte te simuleren [...]'. Ook al heeft hij niks 'compleet verzonnen', hij heeft wel gespeeld met situaties en gedachten, en ze tot een passend geheel gemaakt. De lezers weten dat natuurlijk allang - en voor het effect van het boek maakt het niet uit. Het herboren 'Thompson-personage' komt vervolgens ook in de brieven uitgebreid aan het woord. De aanhef is vaak een scheldkanonnade van het soort 'jij vuile.. .' etcetera. In een brief aan Tom Wolfe, die voor zijn Electric Kool-Aid Acid Test dankbaar had geput uit Thompsons werk met de Hell's Angels, noemt hij de schrijver quasi- spottend een 'vuilspuitende klootzak', een 'stelende stapel albino zweren', en 'een decadent varken' in een 'stinkend wit pak'. Alles goed gehumeurd natuurlijk, zoals het hoort onder twee aanstormende Nieuwe Journalisten. Een opgewonden schrobbering krijgen van 'HST' was in de juiste kringen toen al meer waard dan een sheriffster voor Elvis. Een onthullend brave kant van de 'echte' Thompson komt daarentegen naar voren in sommige brieven aan zijn vriend Oscar Acosta - die hij met klem aanraadt op te houden met LSD omdat hij er te paranoïde van wordt - en zijn moeder, die hij een bijdrage stuurt ($150) voor de scholing van zijn jongere broer en complimenteert met het feit dat ze 'het drinken nu onder controle heeft'. Let wel, hier spreekt de man die zelf zorgvuldig het imago cultiveert van een wildebras die Bloody Mary's drinkt als ontbijt. Daarnaast zijn er weer allerlei eigenaardigheden, zoals Thompsons verontwaardigde kattebelletjes naar postorderbedrijven waar hij sportartikelen bestelt die van inferieure kwaliteit blijken. De 'Russell Kangaroo Boots' ($50) zullen worden teruggestuurd, schrijft hij de firma Eddie Bauer. De 'Alaska Hunting Coat' en de 'Everest Down Parka' worden geretourneerd naar de Alaska Sleeping Bag Company. Thompson is al vaker neergezet als een moralist, die zich onder alle maniakale humor teweer stelt tegen de verloedering van de Amerikaanse Droom. Maar minder vaak is opgemerkt hoe reactionair veel van Thompsons sociale instincten eigenlijk zijn: de breed uitgemeten voorliefde voor vuurwapens en geweld, zijn rabiate afkeer van de overheid, de hang naar een onbeteugeld individualisme het doet allemaal eerder denken aan de Michigan Militia dan aan een erfgenaam van de hippie-generatie. Zelf heeft Thompson er nooit van wakker gelegen - al kon hij het altijd verdacht goed vinden met zijn conservatieve tegenpool Pat Buchanan. Frappant aan deze brieven is ook de naïeve arrogantie die Thompson deelde met de progressieve jetset van de jaren zestig, het rotsvaste geloof in de eigen superioriteit als voorvechters van Nieuwe Tijden. Thompson en Wenner corresponderen druk over de 'Youth Vote' die wel eens de doorslag kan geven bij de presidentsverkiezingen in 1972 (de stemgerechtigde leeftijd was verlaagd van 21 tot 18 jaar) en die het land zal veranderen in één groot jeugdfestival. Wie deze brieven leest naast de Haldeman Diaries (1994) van Richard Nixons trouwe rechterhand H.R. Haldeman, of de transcripties van de presidentiële bandopnames, krijgt een haarscherp beeld van de verziekte mentale architectuur van de late jaren zestig. Thompsons hoop op de 'Jeugd Stem' was natuurlijk ijdel: op de verkiezingsdag ging uiteindelijk minder dan de helft van de jongeren stemmen, en dan ook nog gelijk verdeeld over Nixon en McGovern. Veel van de brieven aan Wenner keren overigens, bijna letterlijk, terug in Thompsons ademloze campagneverslag Fear and Loathing on the Campaign Trail (1973).
Tot welke journalistieke zelfverlaging Thompsons radicalisme kon leiden blijkt uit een kruiperig briefje dat hij in 1975 tijdens een bezoek aan Saigon liet bezorgen bij een woordvoerder van de Vietcong. Thompson, back home nooit te beroerd om hoog van de toren te blazen, laat Kolonel Vo Dan Giang nederig weten dat hij 'zeer onder de indruk was van de manier waarop u uw persconferentie aanpakte' en 'zeer vereerd zou zijn' met een gesprek over 'uw persoonlijke gedachten'. Zijn briefje aan de vijand is onverholen fanmail: 'Ik hoop dat u begrijpt dat ik, zoals elke para-journalist, nu in dezelfde positie verkeer als u als para-miliaire professional ongeveer drie jaar geleden', schrijft Thompson. Het gesprek dat hij met de kolonel wil voeren zal gaan over echt interessante dingen en natuurlijk niet over de flauwekul die de rest van de Amerikaanse pers, dat 'stelletje jakhalzen', hem zal willen voorleggen. Dat kan Vietnam-veteraan David Halberstam, die een bewonderend en collegiaal voorwoord bij de bundel schreef, in zijn zak steken. Tot slot feliciteert Thompson de kolonel met diens aanstaande overwinning: 'Staat u me toe mijn persoonlijke gelukwensen aan u kenbaar te maken voor uw werk en de uiterst zuivere en dramatische overwinning die u hebt behaald. [... ] Uw overwinning is, geloof ik, een overwinning voor ons allen die geloven dat de mens nog steeds in staat is deze wereld een betere plek te maken, vreedzamer en genereuzer voor onze zonen en dochters om in te leven.' Amen, Thompson. De kinderen van de bootvluchtelingen, later hopeloos gestrand in die 'natie van zwijnen' van je, zullen het je vast en zeker nazeggen. Wie weet bieden Larry Flynt en jij ze nog een beetje hoop. Kort na dat hielenlikkersbriefje was de Gonzo-journalist trouwens alweer op weg uit Saigon en kon hij de oude praktijk van amok maken in hotelloby's oppakken in Hongkong. Zijn verhaal over de Val van Saigon is nooit verschenen. Het leven gaat door, nietwaar? Hier kondigt zich deel drie aan, dat ongetwijfeld het deprimerende deel zal worden van deze fascinerende collectie: de Verkoop en Verloedering van het Product Hunter Thompson.
|
NRC Webpagina's 5 JANUARI 2001
|
Bovenkant pagina |
|