|
|
|
NIEUWSSELECTIE Euro
|
De euro brengt de vertrouwde (bij)namen van ons geld in gevaar
Kwartje, riks en rooie rug - hoe lang nog?
Volgend jaar om deze tijd lopen honderden miljoenen Europeanen zich suf te rekenen. Op 1 januari 2002 wordt de euro in twaalf landen het wettige betaalmiddel. Boter, kaas en eieren, brood en spelen alles zal moeten worden betaald in euro's. Met het verdwijnen van de nationale munten en biljetten staan ook de landelijke geldnamen op de tocht. En niet alleen de officiële benamingen, ook de volksnamen. Er komen helemaal geen munten van 25 eurocent of 2,50 euro, dus wat zal er met de woorden 'kwartje' en 'riks' gebeuren? En wat is de toekomst van 'heitje' en 'knaak'?
Op verzoek van NRC Handelsblad deed het Meertens Instituut in Amsterdam, het wetenschappelijke onderzoekscentrum dat bij een breed publiek bekend is geworden door Voskuils romancyclus Het Bureau, onderzoek naar de volksnamen die op dit moment in Nederland voor geld worden gebruikt. Het is voor het eerst in de geschiedenis van de Nederlandse dialectologie, een wetenschap die al ruim honderd jaar wordt beoefend, dat dit voor het hele Nederlandse taalgebied is uitgezocht. In het verleden is wel gekeken naar geldnamen in het Bargoens en in enkele streken en provincies, maar de landelijke geldwoordenschat is niet eerder in kaart gebracht. Het onderzoek is verricht onder vijfhonderd respondenten in Nederland en Vlaanderen, een vaste groep die jaarlijks door het Meertens Instituut met een enquête wordt benaderd. Het gaat om mannen en vrouwen die zich doorgaans actief bezighouden met de plaatselijke taal en cultuur. De grootste groep is tussen de zestig en tachtig jaar oud, maar er zitten ook tientallen respondenten van 40 jaar en jonger tussen. Zij kregen 22 vragen voorgelegd die betrekking hebben op geld en betalen. De nadruk lag op de plaatselijke namen voor munten en biljetten, van één cent tot duizend gulden. 485 mensen, onder wie 62 Vlamingen, stuurden de enquête ingevuld terug. De Vlaamse geldnamen zijn hier niet verwerkt, omdat België een ander muntenstelsel heeft en ook andere volksnamen. Het onderzoek heeft de status van een verkenning, zo benadrukt Boudewijn van den Berg van het Meertens Instituut. "Het geeft een globaal overzicht van de verschillende woordvormen die voorkomen en van uitspraakvarianten. Hoe vaak woorden voorkomen en hoe ze precies worden gebruikt, daar zou je aanvullend materiaal voor moeten verzamelen.'' Toch geeft het onderzoek al een aardig beeld van de geldnamen die nu in Nederland worden gebruikt. Het eerste wat opvalt is de grote variëteit aan namen. Geld of munten noemen wij 'duimkruid' (vooral in Den Haag), 'klamotten' (Limburg, Overijssel) en verspreid door het hele land 'kluiten', 'moneten', 'monnie', 'pegels', 'poet', 'slappe was', 'specie' en 'spijkers'. In plaats van het statige '(bank)biljet' zeggen we 'bankje', 'briefje', 'flap', 'lapje', 'papiertje' of 'prent'. Typisch voor Nederland lijkt dat er veel namen zijn waarin de munt wordt vergeleken met een wiel of rad. Zo wordt een gulden wel een 'voorwiel' genoemd en een rijksdaalder een 'achterwiel'. Die namen zijn al aan het eind van de 19de eeuw opgetekend en verwijzen naar rijtuigen waarvan de achterwielen groter waren dan de voorwielen. Uit het onderzoek van het Meertens Instituut blijkt dat in de dialecten nog heel wat van dit soort namen voortleven. In Noord-Brabant en Overijssel wordt een riks soms een 'karrewiel' of 'kruiwagenrad' genoemd, in Friesland een 'kruiwagenwiel'. Ruim dertig respondenten in heel Nederland gaven op een knaak een 'wagenwiel' te noemen. Verder zijn aangetroffen 'rad' voor rijksdaalder en 'fiets' voor vijf gulden (lees: twee wielen of twee rijksdaalders). Uit historische bronnen zijn voor rijksdaalder nog bekend 'boerenknoop', 'knoop', 'paardenoog' en 'rijkspop' maar die zijn inmiddels kennelijk verloren gegaan. Opmerkelijk is ook dat wij vrij veel geldnamen gebruiken die eenvoudige rekensommetjes zijn. In plaats van 'daalder' zeggen ze in Noord-Holland soms 'dertig stuivers'. Rijksdaalder wordt 'vijftig stuivers', vijftig piek wordt 'halve meier', 'half honderd', 'twee geeltjes', 'vijf joetjes' of een 'halve brief'. Waarschijnlijk zijn sommige van deze namen ontstaan als eufemisme. Een 'kwart meier' komt sommigen goedkoper voor dan 25 gulden, 'vier van vijfentwintig' lijkt minder dan 100 piek. Over de waarde van 'daalder' en 'knaak' blijkt door het hele land onduidelijkheid te bestaan: die namen worden zowel voor 1,50 als voor 2,50 gebruikt. Dat 'daalder' voor 2,50 wordt gebruikt het is feitelijk 1,50 komt doordat men dit woord beschouwt als een verkorting van 'rijksdaalder'. In feite is het een verkorting van 'Joachimsthaler', een munt die ooit in Joachimsthal in Bohemen werd geslagen. Op de kaarten die bij dit artikel staan afgebeeld zijn slechts de meest voorkomende namen verwerkt. Zo is te zien waar een cent volgens de gegevens van het Meertens Instituut een 'duit' of een 'spie' wordt genoemd. Elders werden nog de volgende namen opgegeven: 'poser' (rond Meppel en in Overijssel), 'rooie' (in de kop van Noord-Holland), 'koperlap' (Winschoten) en 'spijkertje' (in Alkmaar). De Grote Van Dale, die de taal beschrijft van de afgelopen honderdvijftig jaar, vermeldt nog 'hans', 'oortje', 'schrabber', 'spaander' en 'spak' als volksnamen voor de cent, maar blijkbaar worden die niet meer gebruikt, hoewel 'oortje' nog voorkomt in verschillende uitdrukkingen, met als bekendste 'hij kijkt of hij zijn laatste oortje versnoept heeft'. Voor de stuiver zijn aangetroffen 'bas' (rond Meppel en in Overijssel), 'kluit' (in Zeeland), 'knap' of 'knepke' (in Limburg), 'vijf grosse' (in Limburg), 'sou' of 'sjoe' (in Noord-Brabant) en 'nikkeltje' (rond Breda). 'Meutje' en 'schol', woorden uit het Bargoens, lijken niet meer voor te komen. Voor het dubbeltje zijn maar weinig woorden in omloop: het alom bekende 'duppie' en 'beissie' (in Noord- en Zuid-Holland), en in Zeeland zegt men soms 'twee stuivers'. Dit sluit aan bij de oorspronkelijke betekenis van dubbeltje, want dit betekent 'dubbele stuiver, stuk van twee stuivers'. Enkele historische dubbeltjesnamen die niet meer zijn aangetroffen zijn: 'knoopje', 'schobbetje', 'schubbetje', 'schubje' en 'witje'. Voor het kwartje bestaan ook weinig volksnamen. 'Heitje' is in de loop der jaren algemeen bekend geworden door de padvindersactie 'Heitje voor een karweitje', en 'maffie' lijkt niet meer voor te komen. Dan is de gulden beter bedeeld. Op de kaart is de verspreiding te zien van de woorden 'piek', 'geul', 'goune', 'pop' en 'sjoof'. Andere woorden, die door het hele land worden gebruikt, zijn: 'bal', 'pegel' en 'pieterman'. In de door het Surinaams beïnvloede straattaal heet een gulden een 'goeloe' en een tientje heet er een 'donnie', vijftig piek heet 'bankoe', duizend gulden 'doezoe'. 'Smakker' en 'man' voor 'gulden' woorden uit Van Dale zijn niet meer aangetroffen. 'Man' zal wel een verkorting zijn van 'pieterman'. Niet geheel onverwacht is dat de enige opgave van 'bram' voor vijftig gulden van de Veluwe kwam. Deze naam gaat terug op de bijbeltekst 'De Joden dan zeiden tot Hem: Gij zijt nog geen vijftig jaar en hebt Gij Abraham gezien? (Joh. 8:57). 'Abraham zien' is zeer algemeen, maar vijftig gulden wordt elders 'half honderd' genoemd (in het midden en het oosten van het land), een 'halve brief' of een 'halve meier'. De respondenten van het Meertens Instituut is ook gevraagd naar de betekenis van volkswoorden als 'piek', 'joetje', 'geeltje' enzovoorts. Hieruit kon voor het eerst worden afgeleid hoe wijdverbreid die woorden nu eigenlijk zijn. Wat dit betreft waren de uitkomsten van het onderzoek zeer verrassend. Je zou toch denken dat iedereen in Nederland, van kleuter tot hoogbejaarde, weet wat een piek is. Ooit werd dat beschouwd als een tamelijk plat woord, maar niemand zou er nu van opkijken als het werd gebruikt in het Journaal hét ijkpunt voor Algemeen Beschaafd Nederlands. Toch bleken maar liefst 109 respondenten woord noch betekenis te kennen, onder andere rond Eindhoven, langs de IJssel, rond Bergen op Zoom, in het midden van Noord-Brabant en rond Tilburg. De onbekendheid met dit soort volksnamen bleek niet afhankelijk te zijn van de waarde van de munt of het bankbiljet. Ruim 36 procent van de respondenten wist niet wat een 'geeltje' is (25 gulden), 51 procent had nooit van een 'joetje' gehoord (10 gulden), 43 procent kende 'meier' (100 gulden) niet als geldnaam en 46 procent wist niet wat een 'rooie rug' is (1000 gulden). Overigens zijn bij deze percentages wel de 62 respondenten uit België meegeteld.
Met dank aan Boudewijn van den Berg |
NRC Webpagina's 5 JANUARI 2001
|
Bovenkant pagina |
|