|
|
|
NIEUWSSELECTIE Dossier Kosovo conflict
|
Milosevic wantrouwt zijn leger
Door onze redacteur PETER MICHIELSEN
ROTTERDAM, 7 APRIL. Vijfendertig jaar lang was Tito's leger het federale paradepaardje van het toenmalige Joegoslavië. Joegoslavië was opgedeeld in deelrepublieken met veel eigen zeggenschap, maar het leger was dat niet: het was het enige ècht Joegoslavische instituut, overkoepelend en centraal geleid. En in de watten gelegd. Een trots leger, dat kon bogen op heroïsche tradities die zorgvuldig zijn gecultiveerd. De Serviërs en de Montenegrijnen, de ruggengraat van het leger, zijn altijd de vechtjassen van de Balkan geweest. Hadden de Habsburgers in de 18de eeuw geen Serviërs ingehuurd om hun zuidgrens, de Krajina, tegen de Turken te verdedigen? Hadden de Turken niet eeuwenlang met de Montenegrijnen in hun Zwarte Bergen meer moeite gehad dan met alle andere Balkanvolkeren bij elkaar? Zij, en de Serviërs, hadden zich het eerst van allen van het Ottomaanse juk bevrijd. De Serviërs hadden in 1912 na zeshonderd jaar de onoverwinnelijk geachte Turken binnen zes maanden uit Europa verdreven. Nog altijd gaan de Serviërs prat op de heroïek van de terugtocht van 1915, toen hun leger zich voor een Duitse, Oostenrijkse en Bulgaarse overmacht moest terugtrekken, en dat deed met een lange mars over de hele Balkan - tot aan de voet van de Montenegrijnse en Albanese bergen officieren huilend van woede het geschut opbliezen, de paarden slachtten en de voertuigen de ravijnen in reden om te voorkomen dat ze in handen van de vijand vielen en de tocht te voet verder ging, de bergen over, in sneeuw en ijs, permanent belaagd door vijanden. Honger, kou, ontbering. Soldaten aten hun laarzen op. Honderdduizend militairen stierven op die mars, duizenden anderen verdronken op het laatste stuk, de overtocht van Albanië naar Korfoe. Maar een half jaar later stond dat gedecimeerde leger weer op de Balkan, en toen werden de Duitsers, Oostenrijkers en Bulgaren teruggedreven. In de twee Balkanoorlogen en de Eerste Wereldoorlog verloor Servië zestig procent van al zijn volwassen mannen en negentig procent van zijn studenten - terug kreeg het een besef van heroïek waarop het nog altijd prat gaat. Een trots leger. De taak van die meest Joegoslavische van alle instanties in de federatie van na 1945: de verdediging van het land tegen externe vijanden, en de bescherming van de grondwettelijke en sociale orde, dat wil zeggen: de prestaties van de revolutie als socialisme, blokvrijheid, federalisme en arbeiderszelfbestuur. Bratstvo i jedinstvo: broederschap en eenheid. De deelrepublieken konden hun eigen belangen najagen, het leger waakte over hun eenheid. Die eenheid ging boven alles. Serviërs en Montenegrijnen - die vechtjassen - maakten zestig procent van het officierskorps uit, maar binnen het leger heerste een taboe op nationalisme. Het leger was het bastion en de laatste garantie van de Joegoslavische soevereiniteit, de lijm die Joegoslavië bijeenhield, de waakhond van de eenheid. Een staat in de staat: tot op zekere hoogte stond dat bastion los van de samenleving. De officiersopleiding begon vaak op de leeftijd van veertien, vijftien jaar. Plattelandsjongeren gingen de militaire academies in en bleven in kazernes wonen als ze trouwden. Ze mochten niet naar het buitenland, leefden ver van de samenleving, ver van wat hun volksgenoten in de deelrepublieken bezighield. In ruil kregen ze privileges, hoge salarissen en pensioenen, de luxe onderkomens, luxe vakanties in eigen land. Een militair hotel kon zich meten met het Hilton. Een beschermd leven. Het werkte. Het leger (en: zijn reputatie) beschermde Tito's Joegoslavië tegen Stalins wraak in 1948, bij de breuk tussen Belgrado en Moskou, beschermde het wellicht ook in 1956, bij de Hongaarse opstand, en in 1968, toen Moskou de Praagse Lente hardhandig onderdrukte. Het beschermde Tito's bewind zeker in 1966, bij de belangrijkste binnenlandse uitdaging die hij het hoofd moest bieden, van de kant van zijn vice-president Rankovic. In de jaren tachtig, na Tito's dood, onderging het leger een metamorfose. Met Tito viel de centrale figuur weg. Hij werd opgevolgd door een collectief presidentschap waarin de voorzitter jaarlijks rouleerde. Tien jaar lang was dat een komen en gaan van grijze muizen, nietszeggende, krachteloze figuren. Dat was Tito's wens - géén tweede Tito, géén krachtige leider wiens etnische achtergrond het evenwicht tussen de republieken zou kunnen verstoren - maar het was funest voor het leger, dat die bastion- taak alleen in samenwerking met een daadkrachtige politieke leiding kon vervullen. Die politieke leiding ontbrak, en het leger zag de deelrepublieken opkomen, zag de zeggenschap van de gierige lokale heersers groeien. Het centrum raakte vleugellam en het leger, bastion van centralisme, werd onzeker. Het ontwikkelde zich nog meer tot staat in de staat, vastbesloten tegen de opmars der nationalisten in de republieken de ideologie en de eenheid te verdedigen. Maar naarmate die eenheid afbrokkelde - en snel afbrokkelde nadat Slobodan Milosevic in Servië vanaf 1986 de nationalistische trom roerde - werd het leger doctrinair, achterdochtig, narcistisch en paranoïde. De opmars van Milosevic leidde tot de grootste transformatie in het leger toen Joegoslavië begon te desintegreren. Voor Milosevic was de eenheid van Joegoslavië niet heilig: ze was onderhandelbaar toen in 1990 en 1991 duidelijk werd dat de Slovenen en de Kroaten liever de federatie verlieten dan in een door Milosevic gedomineerd Joegoslavië te blijven. Slovenië mocht wat Milosevic betreft vertrekken. Kroatië alleen met achterlating van de door Kroatische Serviërs bewoonde gebieden. Toen het dat niet wilde, werd het oorlog. Het leger liet zich in 1990 en 1991 door Milosevic inpakken. Hij slaagde erin de legerleiding een andere rol op te dringen: die van de bescherming van de Serviërs (in Kroatië, later in Bosnië) tegen de 'separatisten'. Hij ontnam het leger daarmee zijn historische rol, zijn historische missie: de bescherming van de eenheid van de federatie. Het leger werd de gewapende arm van het Servische nationalisme, van Groot-Servië. Voor dat Servische nationalisme werden broedervolken bestreden en gooide het leger - dieptepunten in zijn trotse geschiedenis - Vukovar plat, bombardeerde het Dubrovnik, liet het zich verstrikken in etnische zuiveringen. Zo werd dat leger tussen 1989 en 1995 het slachtoffer van het feit dat zestig procent van zijn officieren Serviër of Montenegrijn was. Zij bleken uiteindelijk even bevattelijk voor Milosevic' nationalistische retoriek en de Servische haat tegen de 'separatisten'. Broederschap werd bloedbroederschap. Milosevic verried heilige tradities, en het leger verried ze met hem. Het leger als etnische zuiveraar - het is een schandvlek op het blazoen van een leger dat zich in zijn geschiedenis nooit iets te verwijten heeft gehad. Die historische fout hebben vele opperofficieren Milosevic nooit vergeven. Dat is de kiem van het wederzijdse wantrouwen tussen hem en het leger. Het is ook de reden waarom Milosevic zich na 1991 heeft geconcentreerd op de opbouw van een alternatief: een politiemacht die hem als pretoriaanse garde absoluut trouw is en die wordt ingezet bij het vuile werk. Het is de politie die in Kosovo de burgers op de vlucht jaagt, de mannen vermoordt, de dorpen platbrandt. Die politie wordt tevreden gehouden met hoge salarissen, modern materiaal en privileges. De politie heeft zware artillerie, heeft tanks. Het leger? Het leger werd afgeknepen. ,,Het leger is vernederd en op elke mogelijke manier omlaag gehaald'', zei in december ex-generaal Vuk Obradovic. ,,Het staat oog in oog met de financiële ineenstorting. Er is geen geld voor modernisering, zelfs niet voor het voeden van de soldaten. Dit land moet voor eens en altijd beslissen of het wel een leger wil.'' Toen het bewind van Milosevic in februari vorig jaar zijn militaire offensief tegen het Kosovo Bevrijdingsleger UÇK ontketende, en dat offensief voornamelijk bleek te bestaan uit de verdrijving van onschuldige burgers, periodieke massamoorden en het platbranden van dorpen, tekende het leger verzet aan. In oktober, kort nadat de NAVO met bombardementen was gaan dreigen, nam opperbevelhebber Momcilo Perisic bij overleg in Belgrado de opperbevelhebber van de NAVO, generaal Wesley Clark, apart. Hij stuurde de andere aanwezigen weg, zette de televisie hard en maakte Clark duidelijk dat hij geen oorlog met de NAVO wenste en dat het leger de laatste democratische instantie van Joegoslavië was. Een maand later werd hij door Milosevic ontslagen, net als de chef van de veiligheidsdiensten en de chef van de luchtmacht, allen tegenstanders van Milosevic' Kosovo-beleid, allen voorstanders van een open, op samenwerking met het Westen gericht beleid. Perisic werd 'bevorderd' tot adviseur van de federale premier. Hij bedankte voor die eer en protesteerde: zijn ontslag was ,,onfatsoenlijk en illegaal''. ,,De huidige macht houdt niet van integere en denkende mensen.'' Sindsdien is verder gezuiverd: voortdurend zijn gewantrouwde generaals vervangen door pionnen van Milosevic. Of de legerleiding hem nu in zijn confrontatie in en om Kosovo volgt is onduidelijk, maar NAVO- aanvallen op Joegoslavië's soevereiniteit - voor alle Serviërs niets anders dan agressie - zijn niet bevorderlijk voor verdeeldheid. De NAVO verenigt op dit moment alle Serviërs rond Milosevic en diens doel, de NAVO ervan te weerhouden de Serviërs Kosovo te ontnemen. Bovendien weet het leger maar al te goed dat er voor Milosevic geen duidelijk (burger)alternatief is. Vast staat echter op de langere termijn dat het leger geen enkele reden heeft Milosevic dankbaar te zijn, en dat nergens méér dan in het leger - met zijn vijftig jaar lang ingehamerde taakopvatting - het besef bestaat dat Milosevic' beleid Joegoslavië heeft vernietigd, vernederd, verpauperd en geïsoleerd en dat hij het was die het leger er aan het begin van dit decennium toe heeft gebracht de handen heel erg vuil te maken.
|
NRC Webpagina's
Domicilie,
|
Bovenkant pagina |