|
|
|
NIEUWSSELECTIE
|
H O O F D A R T I K E L :
De Wet BOB
Waar houden we eigenlijk zo'n enquête voor? Dat was ook in ruimer verband de vraag. Aanleiding voor het Kamerdebat deze week was de Wet bijzondere opsporingsmethoden (BOB), voorlopig het wetgevende sluitstuk van het parlementaire onderzoek. De Wet BOB moet een bedding vormen voor de Wild Westmethoden bij politie en justitie die het onderzoek aan het licht had gebracht. Een totaal verbod van riskante opsporingsmethoden is daarbij niet aan de orde, het gaat om kanaliseren. Het algeheel verbod van ,,doorlaten'' is de uitzondering die deze regel bevestigt. En ook daar is toch weer sprake van een zogeheten 'muizengaatje' in de wet voor uitzonderlijke gevallen.
HET ONTWERP VAN de Wet BOB is begeleid door klaagzangen uit het veld dat hij de handen van de politie bindt. Dit is een valse voorstelling van zaken. Neem de observatieteams. Daarvoor gaat de deur wijd open, aldus de politierecht-expert Naeyé onlangs op een studiedag: ,,sterker nog, er ís geen deur''. Zo staat de nieuwe wet toe ook niet-verdachte personen te volgen. ,,Pro-actiever'' (het trefwoord van de bijzondere opsporingsmethoden) kan het niet. De politie klaagt verder dat bijzondere opsporingsmethoden zijn voorbehouden aan de zware, georganiseerde criminaliteit en wil ze ook kunnen inzetten tegen de lokale misdaad. Het is echter de vraag hoe dat valt te rijmen met de Europese rechtspraak, die eisen stelt aan de proportionaliteit (de verhouding tussen doel en middelen). Nederland is daarvoor juist wat betreft de opsporingsmethoden al op de koffie geweest. De Wet BOB ontbeert een grondige analyse van het proportionaliteitsvraagstuk, zo geeft een topman van het Openbaar ministerie ruiterlijk toe.
ZAL DE NIEUWE WET een herhaling van de parlementaire enquête voorkomen? Het antwoord hangt niet alleen af van de wettekst zelf maar evenzeer van de onderlinge verhoudingen in het opsporings- en vervolgingsapparaat. En de controle door de rechter, de grote onbekende van de nieuwe Wet BOB. Terugkijkend op de verhoren van Van Traa c.s. treft vooral het monumentale gebrek aan zelfkritiek van de magistraten en politiechefs. Een inmiddels verschenen rapport over ,,boeven vangen in de polder'' doet het voorkomen alsof met name de officieren van justitie lamgeslagen zijn door de enquête en niets meer durven te ondernemen. Het verloop van de zaak tegen de beweerde drugsbaron Etienne U, die nota bene aan de wieg stond van het hele IRT-schandaal en de enquête, wekt echter niet de indruk dat de crime fighters bij OM en politie de oude hartstochten geheel en al in bedwang hebben. Sorgdrager zocht een oorzaak voor de ontsporing van de opsporing in ,,onvoldoende controle op de politie door het openbaar ministerie''. De Wet BOB accentueert deze controle. Maar dat is niet het hele verhaal. Niet alleen het OM maar ook de politie stond vaak onder politieke druk om toch vooral te scoren, ongeacht de manier waarop. Dat politici het daar ook na de enquête wel eens moeilijk mee hebben illustreerde het kamerlid Kalsbeek (PvdA) tijdens een recente gedachtenwisseling over het omstreden plan van premier Kok anonieme aangiften van geweldpleging te bevorderen. Met een beroep op ,,de maatschappelijke noodzaak'' verklaarde zij: ,,Ik wil dat we tot tot het randje gaan. We moeten zien tot hoever de regels strekken en eventueel proberen ze wat op te rekken''. Was dat niet juist de bron van zoveel problemen waarop de Wet BOB nu zo moeizaam een antwoord moet bieden?
|
NRC Webpagina's
14 NOVEMBER 1998
|
Bovenkant pagina |