U kijkt naar de website van NRC Handelsblad gedurende de periode 1995-2001. Bezoek ook de de huidige site.
   T E K S T   R E G E E R A K K O O R D

NIEUWS  | TEGENSPRAAK  | SUPPLEMENT  | AGENDA  | ARCHIEF  | ADVERTENTIES  | SERVICE 

Zie ook:
ARTIKELEN OVER HET ONTWERP-REGEERAKKOORD 

Terug naar overzicht


BIJLAGE 1 Herziening belastingstelsel

Uitgangspunten
Met de ontwikkeling van een nieuw belastingstelsel worden de volgende doelstellingen nagestreefd:

  • verbreding en versterking van de belastinggrondslag
  • bevordering van de werkgelegenheid en de economische structuur, versterking van de concurrentiekracht van Nederland
  • verlaging van de lastendruk op arbeid
  • bevordering van een duurzame economische ontwikkeling ("vergroening")
  • een evenwichtige en rechtvaardige belastingdruk
  • bevordering van emancipatie en economische zelfstandigheid
  • vereenvoudiging van het belastingstelsel.
  • In algemene zin geldt dat voor de maatregelen waarvoor dit passend is een redelijk overgangsrecht zal worden gecreëerd.

    I. Tariefstructuur

    a. Belastingvrije sommen
    De huidige systematiek van belastingvrije sommen (bvs) wordt afgeschaft. Hiervoor in de plaats komt een systeem met algemene heffingskortingen, die individueel worden toegekend en die aan niet-verdienende partners door de Belastingdienst individueel worden uitbetaald. De hoogte van de algemene heffingskorting wordt bij de invoering van een nieuw belastingstelsel afgeleid van het huidige niveau van de belastingvrije sommen, verrekend tegen het huidige tarief in de huidige eerste schijf.

    Met het oog op de grote omvang van de groep inkomenstrekkers (volgens de Verkenning 1,3 miljoen), die in de praktijk geen belasting en premies volksverzekeringen afdraagt zal een studie worden verricht naar de bijdrage van deeltijders~ aan de collectieve middelen, in samenhang met de rechten voor deze categorie en in het perspectief van het proces van economische verzelfstandiging. De resultaten van deze studie zullen worden betrokken bij de belastingherziening.

    De opbrengst van een omzetting van de belastingvrije sommen in algemene heffingskortingen wordt deels aangewend voor verlenging van de eerste schijf en deels voor verlaging van de tarieven in de huidige tweede en derde schijf.

    Een tariefstructuur met algemene heffingskortingen in plaats van belastingvrije sommen dient voldoende tegemoetkoming te bieden aan de huidige categorie alleenverdieners, maar moet tevens betere resultaten op gaan leveren ten aanzien van emancipatie en economische verzelfstandiging. Dat vereist dat de nieuwe structuur het ook mogelijk maakt generieke faciliteiten voor mensen die geen betaald arbeid verrichten met een verdienende partner om te zetten in specifieke faciliteiten voor mensen, die de zorg voor kinderen dragen. Daarbij ligt er een relatie met hetgeen fiscaal ten behoeve van kinderopvang door derden wordt gedaan. De reeds toegezegde emancipatie-effectrapportage vormt een belangrijke toetssteen voor het nieuwe stelsel.

    b. Instrument voor het voeren van koopkrachtbeleid
    Teneinde op een kosteneffectievere wijze koopkrachtbeleid voor de onderkant van het inkomensgebouw te kunnen voeren wordt een extra schijf aan de onderkant ingevoerd. De lengte van deze extra schijf wordt afgeleid van het sociaal minimum. Naar de mate dat extra middelen worden ingezet voor verlaging van het tarief in de extra schijf is minder behoefte aan specifieke inkomensondersteunende maatregelen, gericht op de onderkant.

    c. Aantrekkelijker maken van arbeid
    Het arbeidskostenforfait wordt versoberd, waarbij als uitgangspunt dienen het percentage en het (geïndexeerde) maximum zoals deze in het kader van de Oort-wetgeving in 1990 waren gerealiseerd. De opbrengst van deze versobering wordt ingezet voor een heffingskorting voor werkenden (arbeidskorting). Daarnaast wordt het verrichten van arbeid aantrekkelijker gemaakt door extra middelen in te zetten voor deze arbeidskorting. Om de stimulans optimaal te richten op de overstap van een uitkering naar werk wordt de vormgeving van de faciliteit zo gekozen dat onder 70% WML de faciliteit afwezig is en het relatief grootste voordeel wordt bereikt in het traject van de huidige eerste schijf. 1) Bij die vormgeving is de effectiviteit van dit instrument - in termen van stimuleren van arbeidsaanbod - een belangrijk beoordelingscriterium. Hierbij kan ook de hoogte van het forfait voor niet-actieven aan de orde zijn.

    d. Tarieven en schijflengten
    De opbrengst van grondslagverbredende maatregelen 2) wordt teruggesluisd naar de schijven die deze opbrengst hebben gegenereerd met uitzondering van opbrengst van misbruik en oneigenlijk gebruik. Mede met behulp hiervan worden de tariefspercentages over de hele linie zodanig verlaagd, dat hiermee op langere termijn, met het oog op economische gedragsreacties en in internationaal perspectief, een houdbaar stelsel tot stand wordt gebracht. Bij de maatvoering van de tariefsverlaging wordt, rekening houdend met inkomenseffecten die niet in het standaardbeeld zijn verwerkt, gestreefd naar evenwichtige uitkomsten voor alle inkomens. Een deel van de lastenverlichting kan voor dit doel worden ingezet. De tarieven zullen, afgezet tegen de huidige tariefstructuur en dus afgezien van tariefsontwikkelingen tot 200l, liggen binnen de volgende bandbreedtes:

  • le schijf: 31%-33%
  • 2e schijf: 35%-37%
  • 3e schijf:41%-43%
  • 4e schijf: 51%-53%
  • Definitieve vaststelling van tariefpercentages zal plaatsvinden op basis van de dan actuele inzichten in de opbrengst van grondslagverbredende maatregelen.

    De lengte van de eerste schijf wordt afgeleid van het belastbaar inkomen op het niveau van het sociaal minimum (ca. fl. 31.000). De lengte van de tweede schijf wordt afgeleid van de lengte van de huidige eerste schijf, vermeerderd met de schijfverlenging uit hoofde van de omzetting van de belastingvrije sommen in heffingskortingen en verminderd met de lengte van de nieuwe eerste schijf (ca. fl. 21.000). De lengte van de derde schijf volgt de ontwikkeling van de huidige tweede schijf (ca. fl. 56.500).

    Bezien zal worden of de lengte van de schijven zal worden aangepast met de loonontwikkeling.

    2. Verschuiving en vergroening

    a. BTW
    Het algemene BTW-tarief wordt verhoogd tot ten minste 19%. Een verdere verhoging is te overwegen als internationale ontwikkelingen daartoe ruimte bieden. Hierbij is met name van belang dat de kans bestaat dat in Duitsland in de loop van de nieuwe kabinetsperiode de BTW naar een niveau boven de l 6% verhoogd zou kunnen worden. Voor het algemene BTW-tarief is in dit verband een bandbreedte van maximaal 3% met Duitsland het vertrekpunt. Het denivellerende effect van een BTW-verhoging wordt in het totaalbeeld van de inkomenseffecten opgevangen.

    b. Milieubelastingen
    Bij de herziening van het belastingstelsel zijn de milieuvoorstellen in de Verkenning uitgangspunt. Zowel burgers als bedrijven worden adequaat gecompenseerd, waarbij het MKB speciale aandacht behoeft. Voor burgers geschiedt dit door de inkomenseffecten van de verhoging van de indirecte belastingen binnen een nieuwe tariefstructuur van de directe belastingen op te vangen. Voor bedrijven, in het bijzonder het kleinbedrijf, wordt een adequaat totaalpakket van compenserende maatregelen, ook buiten de fiscale sfeer, gerealiseerd.

    Bij de uitwerking van de verhoging van de milieubelastingen wordt gekozen voor een mengvorm van de varianten 1 en 2 uit Werkdocument 96 van het CPB met dien verstande dat de totaalopbrengst t 3,4 miljard is en de verlaging LB/IB t 2,5 miljard. Het vertrekpunt voor deze mengvorm is opgenomen in een bijlage. Binnen deze mengvorm kan nog een nadere verschuiving tussen de verhoging op gas, elektriciteit en de heffingsvrije voet worden aangebracht, mits de verhouding in de bijdrage aan de opbrengst tussen bedrijven en huishoudens constant blijft. Voorts zal bij nadere uitwerking nader in kaart worden gebracht of, en Zo ja welke delen van het bedrijfsleven onevenredig bijdragen aan de verhoging van de milieubelastingen zonder dat daarvoor adequate terugsluismogelijkheden bestaan. Als er sectoren zijn, die hierdoor in problemen komen worden specifieke oplossingen gecreëerd. De bestaande uitzonderingspositie voor de glastuinbouw in de regulerende energiebelasting blijft gehandhaafd.

    Het saldo van de opbrengst van de hogere milieubelastingen en de terugsluis via de directe belastingen is voor zowel huishoudens als bedrijven als categorie neutraal.


    Uit het blok milieubelastingen volgen cijfermatig globaal de volgende consequenties:
           
    Maatregel (miljarden) Huishoudens Bedrijven Totaal
    Energiebelastingen 2,35 1,05 3,40
    Compensatie bedrijfsleven energiebelastingen 0,00 -0,90 -0,90
    Andere milieubelastingen (0,7 mld) en indexatie (0,4mld) 0,95 0,15 1,10
    Btw over energie- en milieubelastingen 0,60 0,00 0,60
    Positieve prikkels -0,20 -0,30 -0,50
    Verlaging loon- en inkomstenbelasting huishoudens -3,70 0,00 -3,70
    Saldo 0 0 0
    BESCHIKBAAR VOOR VERLAGING LB/IB   3,7  

    3. Sparen, lenen en beleggen

    a. Pensioenen & lijfrenten
    Het systeem van de omkeerregel voor pensioenen blijft bestaan. Een oudedagsparaplu wordt conform de Verkenning ingevoerd. Deze dient in overeenstemming te zijn met het wetsvoorstel ``Witteveen" en het pensioenconvenant. Bij de uitwerking van de oudedagsparaplu staan uitvoerbaarheid en controleerbaarheid centraal. Het tranche-systeem in de lijfrenten wordt afgeschaft. Onder de pensioenparaplu wordt het mogelijk gemaakt via de lijfrente-aftrek een individueel pensioentekort weg te werken. Daarnaast is het noodzakelijk om maatregelen te treffen die leiden tot een versterking van de fiscale claim van de Nederlandse schatkist op pensioen en lijfrenten in relatie tot het buitenland. Hiervoor staan, naast de huidige aanpak, drie wegen open:
    1. Invoering van een voorwaardelijke aftrek van "oudedagspremies" en een voorwaardelijke vrijstelling van aanspraken.
    2. Aanpassing van bilaterale verdragen.
    3. Een Europese verordening waarbij uitgangspunt is dat lidstaten hun fiscale claim terzake van pensioenen en lijfrenten zeker kunnen stellen.
    Dubbele belastingheffing over pensioenuitkeringen wordt voorkomen.

    b. Spaarloon
    Een effectievere inzet van het spaarloon wordt nagestreefd. Om dit te realiseren wordt, met behoud van de stimulansen voor winstdeling en werknemersparticipatie, de automatische deblokkering na vier jaar vervangen door een belastingvrije deblokkering voor uitsluitend de volgende doeleinden: financiering eigen woning, starten eigen bedrij f, pensioenopbouw, verlof (zorgverlof, sabbatsverlof, sabbatical leave, studieverlof), kosten van studie.

    c. Forfaitaire rendementsheffing
    Een fortaitaire rendementsheffing wordt ingevoerd die in de plaats komt van de bestaande vermogensbelasting en het huidige fiscale regime voor inkomsten uit vermogen. Deze rendementsheffing kent een vrijstelling aan de voet van f37.500 per belastingplichtige. Het bedrag van de vrijstelling wordt elk jaar met de inflatie aangepast. Voor de berekening van het forfaitair rendement komt er een vast percentage. Daarbij wordt uitgegaan van 4%.

    Op basis van actuele inzichten wordt uitgegaan van een grondslag van het forfaitair rendement van ca. f750 miljard (ongerekend de vrijstelling). Vóór de invoering van het forfaitair rendement wordt deze grondslag éénmalig geijkt. Bij een afwijking van de grondslag zoals deze thans wordt geraamd zal het tarief, waartegen het forfaitair rendement wordt belast, worden aangepast. Ten behoeve van de beoordeling van het geheel van de belastingherziening is in de berekening uitgegaan van een tarief van 30%, zowel voor het forfaitair bepaalde rendement als voor de opbrengst uit aanmerkelijk belang. De opbrengst van het forfaitair rendement en het hogere aanmerkelijk belang-tarief wordt teruggesluisd naar de schijven die deze opbrengst hebben gegenereerd.

    d. Rente consumptief krediet
    De mogelijkheid rente op consumptief krediet van de inkomstenbelasting af te trekken wordt geleidelijk afgeschaft.

    e. Hvpotheekrente-aftrek
    De hypotheekrente-aftrek ten behoeve van financiering van het eerste eigen huis blijft ongewijzigd. Het tweede eigen huis (inclusief de daarop rustende hypotheek) gaat deel uitmaken van de grondslag voor de onder (c) genoemde forfaitaire rendementsheffing. Dit betekent dat de mogelijkheid van hypotheekrente-aftrek ten behoeve van het tweede eigen huis alsmede de bijtelling op basis van het huurwaardeforfait komt te vervallen.

    f. Overdrachtsbelasting
    De overdrachtsbelasting blijft gehandhaafd.

    g. Belastingen bedrijfsleven
    Een werkgroep (de werkgroep "Evaluatie en herziening fiscale tegemoetkomingen en faciliteiten voor ondernemers") onderzoekt op dit moment de doeltreffendheid en doelmatigheid van fiscale faciliteiten voor ondernemers. De belastingen voor het bedrijfsleven zullen in samenhang met de bevindingen van deze commissie worden bezien.

    h. Successiewetgeving
    Er komt een onderzoek naar de modernisering van de successiewetgeving, in het bijzonder met het oog op de aanpassing hiervan aan moderne leefvormen en de problemen met betrekking tot de bedrijfsopvolging. Financiering van de modernisering dient budgettair neutraal te geschieden uit de opbrengst van een herschikking binnen de wetgeving en constructiebestrijding op dit terrein.

    4. Grondslagverbreding

    a. Reiskostenforfait en autokostenfictie
    Het reiskostenforfait voor automobilisten wordt verminderd, respectievelijk afgeschaft, naar de mate dat de arbeidsmarktfaciliteit voor werknemers wordt verhoogd. Het forfait bij reizen met openbaar vervoer wordt evenredig verlaagd.

    Het forfaitaire karakter van de autokostenfictie wordt vervangen door een benadering die beter aansluit op het feitelijk privé-gebruik van de auto van de zaak.

    b. Aftrek werkelijke kosten ter verwerving van inkomsten uit arbeid
    Uitgangspunt is dat de mogelijkheid van aftrek van werkelijke kosten die worden gemaakt ter verwerving van arbeidsinkomsten wordt geschrapt. Een uitzondering wordt gecreëerd voor belastingplichtigen die geen werkgever hebben die deze kosten kan vergoeden, voor zover deze kosten de drempel van f 5.000 overschrijden. Het vervallen van de mogelijkheid om de werkelijke kosten ter verwerving van arbeid af te trekken moet mede worden bezien in relatie tot een versterking van de fiscale impuls om werken méér lonend te maken.

    5. Fasering

    De belastingherziening kan, gezien de voorbereidingstijd, niet eerder dan op 1 januari 2001 ingaan. Om ingrijpende, negatieve inkomensgevolgen te voorkomen moet ook op dat moment de hiervoor gereserveerde netto-lastenverlichting van 5 miljard worden ingezet en is fasering daarvan niet raadzaam.

    Wel is het van belang de ecotax en de daarbij horende compensatie gefaseerd en vanaf l januari 1999 in te voeren. Hierbij is ook het vervroegen van het aanbrengen van de knip in de eerste schijf aan de orde.

    Voorts is het naar voren halen van elementen van de belastingherziening denkbaar onder de omstandigheden genoemd onder 6. Slot.

    Het zal tevens noodzakelijk zijn om per 1999 maatregelen te treffen te treffen ter voorkoming van het uithollen van de grondslag voor inkomsten uit vermogen. Een extra uitholling van deze grondslag dreigt als gevolg van gedrag van belastingplichtigen, die anticiperen op de nieuwe fiscale behandeling van inkomsten uit vermogen, die is gebaseerd op een heffing over forfaitair bepaald rendement.

    Er komt een onderzoek naar de introductie van een ijklijn belastinguitgaven7 mede naar aanleiding van de voorstellen van de Studiegroep Begrotingsruimte.

    6. Slot

    Het is denkbaar dat in de loop van de kabinetsperiode meer middelen voor lastenverlichting beschikbaar komen dan waar thans van uit kan worden gegaan. Deze middelen kunnen bijvoorbeeld voortkomen uit:

  • de internationale ruimte voor een verdere verhoging van de BTW
  • de extra ruimte die beschikbaar komt bij een economische groei die hoger is dan verondersteld in het behoedzame scenario
  • toekomstige mogelijkheden om méér aan vergroening van het stelsel te doen
  • een hogere opbrengst van het forfaitair rendement.
  • Wanneer deze middelen beschikbaar komen kan het perspectief op een nieuw duurzaam belastingstelsel, beter vorm worden gegeven. Extra middelen dienen primair ten goede te komen aan een verdere versterking van de prikkel om deel te nemen aan betaalde arbeid via verhoging van de arbeidskorting en aan tariefsverlaging. Bij de doorvoering van belastingherziening zal overigens gestreefd worden naar het zoveel mogelijk wegwerken van de negatieve koopkrachtmutaties die nu nog voor enkele categorieën in de illustratieve variant staan.
    Bijlage a: uitwerking verhoging energiebelasting

    Overzicht van de mutatie in de tarieven in de mengvorm, die vertrekpunt is bij een nadere uitwerking van de verhoging van de milieubelastingen


    Waarde heffingsvrije voet (guldens) 100
       
    Tariefsverhoging gas (cent/m3)  
    tot 5.000 m3 8
    5.000 - 1 miljoen m3 1
    >1 miljoen m3 0
       
    Tariefsverhoging elektricteit (cent/kWh)  
    tot 10.000 kWh 6
    10.000 - 10 miljoen kWh 0,2
    >10 miljoen kWh 0

    Bijlage b: tariefstructuur

    Uitwerking van een variant, waarvan de tariefstructuur is weergegeven in tabel 1.

    Verder zijn, ten opzichte van optie 2 uit de Verkenning de volgende wijzigingen aangebracht:

  • inzet door de werkgroep van 100 miljard hogere grondslag forfaitair rendement: 1 miljard extra opbrengst er van uitgaande dat geen weglek optreedt naar de vrijstelling aan de voet van f. 37.500
  • een verhoging van het tarief van het forfaitair rendement van 25% naar 30%
  • een verhoging van het aanmerkelijk belang (ab)-tarief van 25% naar 30%
  • een beperking van de 35%-regeling voor expatriates naar 30%.
  • Tabel 2 bevat de standaard en niet-standaard inkomenseffecten. Ten aanzien van de inkomens beneden het minimumloon is verondersteld dat deze werknemers partner van een tweeverdiener zijn. In verband hiermee zijn aan hen geen niet-standaard-effecten toegerekend. Verder moet worden benadrukt dat bij de arbeidskorting, anders dan in de EITC-varianten in de Verkenning, geen rekening is gehouden met een urencriterium. Wordt wel rekening gehouden met een urencriterium dan zou de faciliteit duurder worden, doordat aan de onderkant met name deeltijders zouden instromen in de regeling. Ten aanzien van de inkomenseffecten als gevolg van de verhoging van de indirecte belastingen is verondersteld dat deze voor de inkomensposities van 0,33 en 0,67 * minimumloon gelijk zijn aan de effecten bij het minimumloon.


    Tabel 1: Overzicht kenmerken tariefstructuur
           
      MEV Optie 2 Variant
    Lengte (eerste deel) eerste schijf 47.184 52.184 31.000
    Lengte (tweede deel) eerste schijf n.v.t. n.v.t. 21.184
    Lengte tweede schijf 56.590 56.590 56.590
    Tarief (eerste deel) eerste schijf 36,35 % (19,85 %) 34,1% (17,6 %) 32,0% (15,5 %)
    Tarief (tweede deel) eerste schijf n.v.t. 36,0 % (19,5 %)  
    Tarief tweede schijf 50,00% 43,90% 42,00%
    Tarief derde schijf 60,00% 56,20% 52,00%
    Belastingvrije som tariefgroep 2 8.617 0 0
    Belastingvrije som tariefgroep 3 16.824 0 0
    Heffingskorting tariefgroep 2 0 3.211 (1.657) 3.076 (1.654)
    Heffingskorting tariefgroep 3 0 6.282 (3.242) 6.152 (3.309)
    Maximum arbeidskostenforfait 3.108 3.108 1.236
    Percentage arbeidskostenforfait 12% 12% 4%
    Arbeidskorting 0 0 1.503
    (oploop 70%-l00%WML)

    Tabel 2: Inkomenseffecten variant
                 
        Standaard- Mutaties Totaal Niet- Totaal
        effecten variant standaard- standaard Inkomens-
        optie 2   effecten effecten Effect
                 
    Werknemers (algemeen)          
    1/3 minimumloon -0,1% -1,7% -1,8% 0,0% -1,8%
    2/3 minimumloon 0,5% -1,7% -1,2% 0,0% -1,2%
    minimumloon 0,6% 6,4% 7,0% -0,8% 6,1%
    modaal 1,1% 2,9% 4,1% -1,5% 2,6%
    anderhalf maal modaal 1,9% 2,6% 4,5% -1,9% 2,6%
    tweemaal modaal 3,9% 2,8% 6,7% -3,1% 3,6%
    driemaal modaal 4,7% 4,1% 8,8% -5,9% 2,9%
                 
    Werknemers (alleenverdiener)          
    minimumloon 0,4% 4,9% 5,4% -0,4% 5,0%
    modaal 0,9% 2,5% 3,4% -0,9% 2,4%
    anderhalf maal modaal -0,2% 2,5% 2,3% -1,5% 0,8%
    tweemaal modaal 1,9% 2,7% 4,6% -2,3% 2,3%
    driemaal modaal 2,1% 4,0% 6,1% -5,2% 0,9%
                 
    Sociaal minimum 0,9% 2,1% 3,1% -0,5% 2,5%
                 
    Ouderen          
    alleenstaand          
    AOW 0,6% 1,6% 2,1% -0,3% 1,9%
    40000 0,6% 1,6% 2,2% -0,6% 1,6%
    80000 1,1% 1,2% 2,3% -2,2% 0,1%
    Gehuwd          
    AOW 0,5% 1,5% 2,0% -0,1% 1,9%
    40000 0,7% 1,8% 2,5% -0,2% 2,3%
    80000 0,1% 1,0% 1,1% -1,5% -0,4%


    Voetnoten
    1) De 70% zal zonodig worden aangepast in het licht van inkomenseffecten en gewenste activerende werking.
    2) Het betreft hier de grondslagverbredende maatregelen uit de Verkenning. Los daarvan zijn er ook grondslagwijzigende maatregelen opgenomen in het budgettaire beeld (zie tabellen op blz. l3 en l8).

    Terug naar overzicht

    NRC Webpagina's
    21 JULI 1998



        Bovenkant pagina

    NRC Webpagina's © NRC HANDELSBLAD (web@nrc.nl)