K U N S T
|
NIEUWSSELECTIE
|
In: Rialto, Amsterdam en 't Hoogt, Utrecht. Eric Rohmer laat kussen in de zomer, en hopen in de winter
Door DANA LINSSEN
De film opent als een dolzinnige strandidylle tussen de fragiele kapster Félicie (Charlotte Véry) en de stoere krullenbol Charles (Frédéric van den Driessche), maar verandert gaandeweg (vol verwijzingen naar de wederopstanding van de geliefden in William Shakespeare's A Winter's Tale) in een winteravondsprookje. Rohmer doet weinig moeite om de passie van zijn hoofdpersonen te motiveren. Hij laat ze fietsen, rennen, kussen en vrijen in losse, baldadige beelden en dan laat hij ze afscheid nemen. Hoe het komt dat Félicie bij die gelegenheid haar lief per ongeluk een verkeerd adres opgeeft, wordt evenmin verklaard, maar het komt de filmmaker wel goed uit. De rest van de film gaat over het aan het obsessionele grenzende vertrouwen van het meisje dat zij haar vakantieliefde (en de onwetende vader van haar kind) terug zal vinden. In het gunstigste geval zijn de films van de nu 77-jarige Rohmer proeven van naturalistisch aandoende, maar strak geregisseerde liefdesschijnbewegingen van mooie, latent neurotische meisjes en al even mooie, wat tobberige jongemannen. Het nadeel is dat de films zo nadrukkelijk deel uitmaken van een oeuvre dat ze nauwelijks nog op hun eigen mérites zijn te beoordelen. Rohmer is een echte filmauteur, waarbij de kwaliteit van zijn werk eerder lijkt te worden bepaald door de intenties van de maker dan door het eindprodukt. Rohmer deelt zijn films graag in thematisch verwante reeksen in. Na Six contes de moraux en de voorlopig zesdelige serie Comèdies et proverbes is Conte d'hiver het tweede (in Nederland als derde na Conte de printemps uit 1989 en Conte dété uit 1996 uitgebrachte) deel van de Contes des quatre saisons. In dit gigantische, hermetische oeuvre is Conte d'hiver een buitenbeentje. Het is met Ma nuit chez Maud (1969) bij mijn weten de enige 'Rohmer' waarin het grootste deel van de handeling zich in de winter afspeelt. En alsof de winter het natuurlijke seizoen voor contemplatie is, bediscussiëren beide films de kloof tussen geloof, hoop, toeval en lotsbestemming die elders in zijn werk wat al te vanzelfsprekend wordt overbrugd. Loïc (Hérve Furic) bijvoorbeeld, een van de twee minnaars met wie Félicie de tijd doodt tot zij Charles weer hoopt te vinden, is een dankbare spreekbuis voor Blaise Pascals credo dat het hoe dan ook beter is om in God te geloven, omdat je alles wint als je gelijk blijkt te hebben en niets verliest als dat niet zo is. Voor wie datzelfde vertrouwen in Rohmer kan opbrengen, zou Conte d'hiver een prachtige film kunnen zijn.
|
NRC Webpagina's
10 DECEMBER 1997
|
Bovenkant pagina |