Liberale sluitpost
Van de veertien ministers van
Buitenlandse Zaken die Nederland sinds 1945 heeft gekend, heeft de VVD
er drie geleverd: D.U. Stikker (1948-1952), C.A. van der Klaauw (1977-
1981) en J.J. van Aartsen (1998-). De eerste kwam uit het zakenleven, de
tweede uit de diplomatie, de derde uit de binnenlandse ambtenarij.
Oppervlakkig redenerend zou je zeggen dat de diplomaat wel de
succesrijkste van de drie zal zijn geweest. Maar dat was niet zo. Van
der Klaauw werd algemeen wel als heel beminnelijk, maar toch als een
brekebeen beschouwd. In het Kamerdebat kon hij zich nauwelijks
handhaven. Minister-president Van Agt moest het soms van hem overnemen.
Nee, de succesrijkste is Stikker geweest, maar het merkwaardige is dat
hij als minister verantwoordelijk is geweest voor een beleid waarvoor
zijn partij hem juist niet, als enige liberaal, in het kabinet-
Drees-van Schaik had laten benoemen. In 1951 zou het zelfs tot een breuk
tussen hem en zijn partij komen.
Wat was het geval? Bij de verkiezingen van 1948 waren de liberalen van
zes naar acht zetels in de Tweede Kamer (van toen nog honderd leden)
geklommen. Die overwinning hadden ze behaald onder de leuzen 'Het roer
moet om' en 'Heeft u er ook genoeg van?', waarmee voornamelijk bedoeld
werd dat er een harder beleid tegen het Indonesische
onafhankelijkheidsstreven gevoerd moest worden.
Daarvoor moest Stikker in het kabinet zorgen. De Indonesische kwestie
werd toen algemeen - niet alleen door de VVD - als een binnenlandse
kwestie beschouwd. Stikkers benoeming op Buitenlandse Zaken geschiedde
dus op grond van binnenlands-politieke overwegingen. Maar het zou anders
lopen. Wat bleek namelijk?
Bij een bezoek aan Washington, dadelijk na zijn aantreden, kreeg hij
voor zo'n beleid geen voet aan de grond bij de Amerikaanse regering.
Weliswaar werd er in december 1948 nog een militaire actie tegen de
Republiek van Soekarno gevoerd, maar toen vrijwel de hele wereld over
Nederland heen viel, trok Stikker daar zijn conclusies uit. De enige
hardliner van het kabinet trad af, Stikker niet.
Dat deed hij begin 1951 wel, toen zijn partij, de VVD, in de Tweede
Kamer een motie indiende waarin het beleid inzake Nieuw Guinea, waarvoor
Stikker medeverantwoordelijk was, veroordeeld werd. Wel werd die motie
verworpen, maar Stikker achtte zich niet langer door zijn partij gedekt
en trad daarom af. Waarop het neerkwam is dat Stikker meer oog had voor
de internationaal-politieke aspecten van het conflict met Indonesië
dan de VVD.
Pas nadat Stikkers verdiensten op internationaal vlak ruimschoots
beloond waren geweest - zo was hij enkele jaren secretaris-generaal van
de NAVO - werd de breuk tussen hem en de partij hersteld, en nu
beschouwt de VVD hem als een van haar aartsvaderen. In Amsterdam is er
zelfs een liberaal tehuis naar hem genoemd.
Maar dat wil niet zeggen dat er in de partij grote belangstelling voor
internationale zaken is ontstaan. Dat bleek wel in 1977, toen Wiegel bij
de formatie van het kabinet-Van Agt I met de volkomen onbekende
diplomaat Van der Klaauw kwam aanzetten voor het ministerie van
Buitenlandse Zaken. Kennelijk was dat ministerie in zijn ogen een
sluitpost. Als het regime-Van der Klaauw geen groot succes is geweest,
is dat voor een groot deel Wiegels verantwoordelijkheid. Dat leek in
1998 anders. Tot dat jaar was Bolkestein politiek leider van de VVD
geweest, en van hem kon in elk geval niet gezegd worden dat hij geen
belangstelling had voor internationale zaken. Hij had daar zelfs zeer
uitgesproken denkbeelden over, waarmee hij trouwens soms zijn eigen
partij verraste. Toen de VVD voor Buitenlandse Zaken zijn
protégé Van Aartsen voorstelde - die overigens ook Wiegels
protégé was geweest - kon er iets van die keuze verwacht
worden.
Het liep anders. Terwijl Van der Klaauws aimabele en bescheiden
persoonlijkheid zelfs de oppositie soms ontwapende, heeft Van Aartsen
tot dusver een andere indruk gemaakt: die van een ietwat zelfgenoegzame
man, die Nederland wel eventjes op de kaart zou zetten en daarbij
uitspraken deed die op z'n minst ontactisch waren. Soms slaagde hij er
zelfs in, een soort heimwee naar zijn voorganger Van Mierlo op te
roepen.
Terwijl deze zich graag verloren had in een hardop denken dat sommigen
voor diepe filosofie hielden, sloeg bij Van Aartsen de slinger naar de
andere kant uit: niemand heeft hem tot nu toe kunnen betrappen op een
interessante conceptie. Zelfs zijn raadselachtige voorliefde voor Afrika
is onverklaard gebleven, en het denken over Europa, dichter bij huis,
lijkt hij - wijselijk misschien - aan staatssecretaris Benschop
overgelaten te hebben.
Niet dat een minister van Buitenlandse Zaken per se een groot denker
moet zijn. Liever niet zelfs. Maar van een zeker fond mogen zijn
daden en uitspraken toch wel blijk geven. Wat dat betreft echter is Van
Aartsen veel meer een echte VVD'er dan Bolkestein. Maar nu lijkt zelfs
zijn eigen partij niet volledig achter hem te staan. In zijn onbezonnen
pleidooi voor een tweede verkiezingsronde in Servië liet ze hem in
z'n eentje de golven van kritiek trotseren. Aangeschoten wild dus. Maar
er is verschil met de politicus op wie deze metafoor het eerst werd
toegepast: Gijs van Aardenne, minister van Economische Zaken in het
kabinet-Lubbers I (en eveneens VVD'er). Van Aartsen is minister van
Buitenlandse Zaken, zodat zijn gezagsverlies ook, zo niet vooral, in het
buitenland uitwerking heeft - zeker nu hij bovendien door zijn eigen
minister-president is gedesavoueerd. Maar kan de partij van Dijkstal een
partijgenoot met meer gezag op dit terrein produceren?
J.L. Heldring