Van Aartsen ontbeert heldere visie op buitenlands beleid
J.M. Bik
Bij zijn aantreden als minister van Buitenlandse Zaken was het devies van
J. van Aartsen: geen actionisme maar effectiviteit en pragmatisme. Maar wat
de veroordeling van een Oostenrijkse regering waaraan ook de FPÖ deelneemt
praktisch waard is, is onduidelijk. En zijn gegoochel inzake het EU-wapenembargo
jegens Indonesië was pijnlijk, meent J.M. Bik.
Sinds hij anderhalf jaar geleden op Buitenlandse Zaken aankwam, heeft minister
Van Aartsen welbewust en uitdrukkelijk eigen accenten gezet. Hij wilde onder
andere meer op effectiviteit letten, Suriname niet langer in het hart van
het Buitenlands beleid hebben, de Atlantische betrekkingen en de Amerikaanse
collega Albright koesteren. Voorts: meer erkenning van de relatief belangrijke
plaats van Nederland in de wereld van economie, ontwikkelingshulp en de internationale
rechtsorde, waar mogelijk ook duidelijker Nederlandse belangen dienen, zonodig
met steun van wisselende internationale coalities.
In het algemeen was zijn boodschap: geen actionisme, minder emoties, meer
zakelijk pragmatisme. Minister Herfkens (Ontwikkelingssamenwerking) bleek
daarvoor eveneens te voelen, wat Nederland als nieuwigheid onder meer het
werkwoord 'ontpronken' opleverde. Uit het ministerie klonken pleidooien op
voor meer 'output' en strakker management en tegen een te grote emotionele
factor, zoals aangedragen door de media, als deel van het beleid. Voor een
rechte rug, bijvoorbeeld tijdens de Kosovo-acties van de NAVO, tegen de 'CNN-factor'
en tegen de op Buitenlandse Zaken verfoeide maar in de Tweede Kamer wel eens
gepraktiseerde 'zeepkistdiplomatie'. Dat laatste is trouwens soms lastig voor
Van Aartsen, die - misschien mede doordat hij zelf nooit parlementariër
was - zijn medewerkers juist stevig aan het werk houdt om de Kamer te
gerieven.
De lijn-Van Aartsen was in het ene geval beter zichtbaar dan in het andere.
Over Suriname wordt bijvoorbeeld aanmerkelijk minder gesproken dan ten tijde
van zijn voorganger, Van Mierlo. En de naam Albright valt vaker. Zelfs zòveel
vaker dat de minister tamelijk laat in de trein sprong die het traject naar
meer Europese defensiesamenwerking en een eigen Europese defensie-identiteit
na het leerzame tussenstation Kosovo, nu eens wél moet afrijden. Maar
ten tijde van de nog steeds teveel naar Soeharto ruikende Indonesische regering-Habibie
ging Van Aartsen het kabinet met succes voor in pragmatische, en verstandig
gebleken afstandelijkheid. Liever geen actionisme dus. Dat gold ook voor de
kwestie-Pinochet, waarin Nederland geen moeite deed om met andere EU-landen
te concurreren in de rij van uitleveringsverzoekers.
De afgelopen weken kon daarentegen de indruk opkomen dat Van Aartsen ontrouw
wordt aan het door hemzelf gepredikte devies van effectiviteit en pragmatisme.
Zijn 'bijstandsbrief' van eind december inzake het geweld op de Molukken was
merkwaardig en werd per kerende post afgewezen. Zijn gegoochel over de eventuele
voortzetting van een EU-wapenembargo jegens Indonesië - van: níet
doen, vorig najaar, tot: dóen, op de trap van het vliegtuig naar Jakarta,
tot: toch maar beter níet doen, president Wahid heeft me overtuigd
- was méér dan merkwaardig, het was pijnlijk.
Daarna volgden Oostenrijk en Haiders FPÖ. Een woordvoerder van Buitenlandse
Zaken leek vorige week donderdag geheel op de lijn-Van Aartsen te zitten toen
hij desgevraagd verklaarde dat Nederland geen commentaar pleegt te leveren
op coalitie-onderhandelingen in andere democratische landen. Dat zei hij zonder
met de minister te hebben gesproken, maar naar het leek wèl consequent
volgens diens lijn. Wat die woordvoerder zei klonk bovendien niet onlogisch
omdat die onderhandelingen nog niet afgerond waren, er dus nog geen regeringsprogramma
was, laat staan zicht op de praktische uitvoering daarvan met Haiders FPÖ
als landelijke regeringspartij, dan voor het eerst verplicht tot compromissen
en contact met de werkelijkheid. En niet langer in een populistische oppositierol
tegen het vergaande cliëntelisme en egoïsme dat de grote volkspartijen
SPÖ en ÖVP al decennia praktiseren in de Oostenrijkse Proporzdemokratie
en dat de FPÖ heeft helpen grootgroeien.
Die woordvoerder was misschien wel consequent, maar hij had letterlijk
buiten de waard gerekend. Want, premier Kok zou er herhaaldelijk melding van
maken, minister Van Aartsen ging vrijdag in het kabinet vóór
in de veroordeling van een Oostenrijkse regering waarin de FPÖ zou voorkomen.
Hoewel er best een redelijk vermoeden kon bestaan over wat zulke buitenlandse
kritiek voor effect zou hebben op de coalitievorming in Oostenrijk (géén).
En hoewel de FPÖ voor de korte termijn in een always-win-situatie zit,
namelijk zowel als nieuwe regeringspartij als bij voortzetting van haar oppositierol
als bij nieuwe verkiezingen.
Even kon de gedachte opkomen dat Van Aartsen vrijdag al had zien aankomen
wat veertien EU-regeringsleiders jongstleden maandag uitspraken in hun 'Oostenrijkse'
verklaring en zich daarom alvast snel en pragmatisch in dat EU-gelid geplaatst
had. Zó snel dat er zelfs geen tijd meer was geweest voor enig overleg
met de Europese Commissie of EU-ambassadeurs. Maar wie premier Kok daarover
dinsdag in de Tweede Kamer hoorde, wist wel beter. Het Nederlandse kabinet
en de grote meerderheid van de Tweede Kamer zingen van harte mee in een EU-koor
van goede wil en uitstekende bedoelingen. Fijn om te horen en om erbij te
horen, als het ware. Wat zoiets praktisch waard is, blijft voorshands onduidelijk.
Actionisme kan dus wel, mits in groter verband en voor een goede zaak, zoals
ook vóór Van Aartsen al het geval was. En, zo paradoxaal als
het mag lijken voor iemand die eigenlijk effectief-pragmatisch wou zijn, voor
zijn licht beschadigde aanzien in Nederland is dat waarschijnlijk niet slecht.
J.M. Bik is redacteur van NRC Handelsblad.