NIEUWS  TEGENSPRAAK  SUPPLEMENT  DOSSIERS  ARCHIEF  ADVERTENTIES   SERVICE

Dossier Kok / Van Aartsen

Nieuws

Wim Kok

Jozias van Aartsen

Buitenlands beleid

Documenten

Links

Honderd jaar Buitenlands beleid

De lange weg naar buiten

J.M. Bik
Er wordt vandaag de dag op Buitenlandse Zaken niet meer zo hevig geklaagd over de dominantie van de minister-president in het Europese beleid als tien jaar geleden. Minister Van den Broek ging er een competentiestrijd over aan met zijn partijgenoot premier Lubbers, die hij verloor. Daarna hebben de ministers Van Mierlo en Van Aartsen zich zonder morren neergelegd bij de beslissende rol die de premier nu eenmaal toevalt tussen de andere Europese politieke chefs. De tijden zijn voorbij dat een Joseph Luns rechtstreeks in debat kon gaan met president De Gaulle of kanselier Adenauer en zijn eigen premier als het ware aan de hand meenam.

Het is trouwens, dat mag een troost zijn, wel eens veel minder geweest met de plaats van de minister van Buitenlandse Zaken in het kabinet. In de eerste decennia van de vorige eeuw waren die mensen vaak partijloze vakministers die geregeld als voetveeg van premier en Koningin fungeerden. Meestal waren het zwakke figuren, aristocraten of patriciërs met lange namen, maar zonder achterban en met weinig zicht op de werkelijkheid buiten hun ministerie.

Vooral zulke droeve mannen, wandelend in de schaduw van antirevolutionaire premiers als Abraham Kuyper (1901-1905) en Hendrikus Colijn ('25-'26 en '33-'39), vullen de eerste helft van De Nederlandse ministers van Buitenlandse Zaken in de twintigste eeuw, dat met steun van het ministerie tot stand kwam. Dit vijfde jaarboek voor de geschiedenis van de Nederlandse Buitenlands beleid biedt een informatieve portrettengalerij van de 22 bewindslieden die een volwaardig ministerschap hadden sinds 1900. Het lustrumexemplaar begint dus met veel treurnis voor deze kleine ministeriële vakgroep.

Voorbeeld. Premier Abraham Kuyper overvleugelt zijn minister van buitenlandse zaken, Robert Melvil baron van Lynden, zó volledig dat hij hem na drie jaar kwijt wil. Wat doet hij? Hij stelt de Nederlandse gezant in Stockholm, Van Heeckeren van Kell, die met Melvil in onmin leeft, voor om een conflict met de minister uit te lokken. Van Heeckeren aarzelt en volstaat met Melvin over hun meningsverschillen te spreken, zonder te vertellen over zijn ontmoeting met Kuyper, en vertrekt weer naar Stockholm, vanwaar hij om ontslag vraagt, wat Melvin weigert. De gezant eist genoegdoening in de vorm van een onderscheiding en een lidmaatschap van de Eerste Kamer, beide met instemming van Kuyper. Najaar 1904 komt de affaire in de ministerraad en begint het Melvil te dagen welke rol Kuyper jegens hem speelt. Maar hij treedt niet af en aanvaardt zelfs dat hij voortaan in alle belangrijke beleidszaken vooraf advies moet vragen aan de ervaren diplomaat Von Weckerlin. Dat gaat niet goed, het wordt oorlog op het departement, de minister houdt stukken achter voor zijn adviseur zodat lopende zaken niet afgedaan kunnen worden.

Op 9 februari 1905 vraagt Melvil vergeefs om in de notulen van de ministerraad op te nemen dat de 'proef' met Von Weckerlin mislukt is. Enkele dagen later schrijft hij Kuyper dat de situatie 'inconstitutioneel en in strijd met de ministeriële verantwoordelijkheid' is en kondigt zijn ontslagaanvraag aan, waarover het kabinet eind februari debatteert. Op 9 maart aanvaardt koningin Wilhelmina op advies van de ministerraad Melvins ontslag. Een paar maanden later wordt hij opgevolgd door de diplomaat W.M. van Weede van den Berencamp, toevallig ook nog zijn zwager.

Dit is maar een van de vele anekdotes in de portrettenbundel, die begint met Willem Hendrik de Beaufort (1897-1901) en eindigt met Jozias van Aartsen. Liefst 21 auteurs hebben meegewerkt aan de bundel, die ook daardoor gevarieerd mag heten. Het is een eeuw waaraan Buitenlandse Zaken begint met een staf van 18 ambtenaren boven de rang van adjunct-commies en met minder aanzien en gewicht dan het departement van koloniën, dat 68 van zulke ambtenaren heeft.

Verwant

Toevallig was dat verschil niet. Rond 1900 bedreef Nederland, een klein land in Europa met grote koloniale bezittingen, jegens de rest van de wereld een zeer behoedzame, om niet te zeggen: passief-neutrale, afzijdigheidspolitiek. In de politieke hiërarchie kwam Buitenlandse Zaken zo'n beetje achteraan, de ministers kwamen voort uit een kleine bestuurlijke elite in een nagenoeg gesloten circuit, waar ieder de ander kende of zelfs met hem verwant was. Op De Beaufort en Melvin van Lynden volgen Dirk Arnold Willen van Tets van Goudriaan (1905-1908), die de jonge parlementaire stenograaf Willem Drees in een brief aan zijn verloofde 'Klets van Goudriaan' noemt, Reneke de Marees van Swinderen (1908-1913) en John Loudon (1913-1918).

De wereld is in rep en roer, ook de Europese wereld, en beleeft al spoedig een wereldoorlog maar het motto van de Nederlandse Buitenlands beleid is: houd je klein, houd iedereen te vriend, maar niet zó dat het op blokvorming lijkt, denk aan het opkomende Duitsland wegens ons economische belang en aan Groot-Brittannië wegens de veiligheidsbelangen van ons Indië. Sta achter de Boeren in hun strijd met de Britten, maar maak het niet te gek.

Even wordt het na de wereldoorlog beter. Niet alleen omdat Nederland lid van de Volkenbond moet worden en daarmee eventueel ook aan enig sanctiebeleid mee zou moeten kunnen doen, wat strijdig is met neutrale afzijdigheid, maar ook doordat in de persoon van Herman Adriaan van Karnebeek (1918-1927) de eerste van de 'grote ministers' van BZ van deze eeuw aantreedt. De NRC-journalist Van Blankenstein zou hem als 'de patriarch onzer buitenlandsche politiek' typeren. Van Karnebeek voert een 'actieve zelfstandigheidspolitiek', moet zich te weer stellen tegen annextionistische tendenzen in België en een voor christelijk Nederland en koningin Wilhelmina aanvaardbare oplossing zoeken (vergeefs voorshands) voor het niveau van de betrekkingen met het Vaticaan. En als partijloze altijd hard werken voor een parlementaire meerderheid.

Na Van Karnebeek en zijn voorzichtige maar gedegen opvolger Beelaerts van Blokland (1927-'33) is het tot de Tweede Wereldoorlog weer mis met ministers als De Graeff (1933-'37) en Patijn ('37-'39). Anders wordt het weer met de komst van Eelco van Kleffens in 1939, die tot 1946 aanblijft, vijf jaar daarvan tijdens de Tweede Wereldoorlog in Londen. Het aan hem gewijde hoofdstuk ('Jurist of diplomaat?') vertoont een boeiende overgangsfiguur tussen het neutrale Nederland van voor de oorlog en de tijd van blokvorming en westelijke allianties (EEG, NAVO, IMF etc.) die op komst is.

Langzamerhand beginnen de namen van ministers dan voor de lezers van vandaag een vertrouwdere klank te krijgen: Stikker ('48-'52), Beyen ('52-'56), Luns, heel lang Luns ('De Langste', '52-'71), Schmelzer ('71-'73), Van der Stoel ('73-'77 en '81-'82), Van der Klaauw ('77-'81), Van den Broek ('82-'93), Kooijmans ('93-'94), Van Mierlo ('94-'98) en Van Aartsen.

Daar zit nog maar één partijloze tussen: Beyen, die tussen latere Navo-secretarissen-generaal als Stikker en Luns onverdiend enigszins in vergetelheid raakte. De Europese scepticus Drees wilde Beyen vooral op Buitenlandse Zaken hebben omdat hij er geen KVP'er en geen enthousiaste Europeaan kon gebruiken. Beyen, die een paar jaar later katholiek werd, ontpopte zich echter als een beheerst-gedreven Europeaan. 'Architect van de Europese Gemeenschap?', staat er boven het hoofdstuk over hem. Naar blijkt kan dat vraagteken worden geschrapt.

Een collectief van meer dan twintig schrijvers brengt mee dat het perspectief per portret en schrijversbril verandert. Het oordeel over Luns en Schmelzer is bijvoorbeeld heel wat genuanceerder en daarmee positiever dan menigeen zou hebben verwacht. Dat geldt ook voor het vriendelijke hoofdstuk over Van Mierlo ('Een charmante bewindsman'). Zelfs moeilijke privé-omstandigheden van de minister mogen aan een gunstig oordeel bijdragen.

Van den Broek ('De laatste Koude-Oorlogsstrijder') is door een andere bril bekeken. Hij wordt negatiever, en soms niet helemaal fair, beoordeeld. Het is niet waar dat hij in de kruisrakettenkwestie politiek geen rol speelde voor het besluit dat het eerste kabinet-Lubbers 1 juni 1984 nam. Integendeel, in dat CDA/VVD-kabinet was hij de tegenpool van de minister van Defensie, de mede-CDA'er De Ruiter. Lubbers moest tussen hen positie kiezen en deed dat ook, mede omdat Van den Broek de VVD aan zijn kant had. En Van den Broek, die eind mei '84 met een al niet meer geldend en minder vergaand voorstel naar Washington was gestuurd, keerde daarvan niet in allerijl terug om een nader in Den Haag ontwikkeld voorstel alsnog te verharden. Daarvoor hadden VVD-fractieleider Nijpels en de liberale ministers onder dreiging met een kabinetscrisis intussen al gezorgd.

Van den Broek moest daarover, pijnlijk genoeg, na een tussenlanding in Londen zelfs worden bijgepraat door twee ambtenaren, onder wie zijn toenmalige secretaris, de huidige CDA-fractieleider De Hoop Scheffer, die hem daarvoor tegemoet waren gevlogen.

Veranderend Nederland

Nuttig zou een ruimere beschrijving van het veranderende Nederland vanaf het midden van de jaren zestig zijn geweest (deconfessionalisering, ontzuiling, politieke en maatschappelijke polarisatie en grotere kritische belangstelling van veel grotere kiezersgroepen voor de politiek, ook de buitenlandse). Want daardoor verloor Buitenlandse Zaken zijn traditionele status als jachtgebied met beperkte toegang. Deze twintig jaar uitgestelde democratisering maakte immers flink wat uit. In de hoofdstukken over Luns, Van der Stoel en Van den Broek met name, zijn daarvan zachte echo's te horen.

In een boek als dit zouden de begrippen regering (koning en ministers) en kabinet niet worden verward, temeer waar Wilhelmina zich (heel) vaak stevig met de zaken bemoeide. Voorbeeld: 'De koningin heeft via (premier) Cort van der Linden de regering haar afkeuring over Loudons beleid kenbaar gemaakt'. Of: 'En dan was er uiteraard het drama in Srebrenica, dat de Paarse regering stevig raakte.' (Beatrix is niet paars). Wat niet wegneemt dat het boek overzichtelijk, interessant en goed leesbaar blijft, langs honderd jaar. Een weg van 'Wij willen een goede verstandhouding met alle mogendheden, maar geen nauwe verstandhouding met één van hen' (De Beaufort) tot 'Wij willen Nederland op de kaart zetten' (Van Aartsen).

Duco Hellema, Bert Zeeman en Bert van der Zwan (red): Nederlandse ministers van Buitenlandse Zaken in de twintigste eeuw.

Sdu Uitgevers, 347 blz. ƒ49,90

NRC Webpagina's
7 januari 2000

Den Haag

    Bovenkant pagina

NRC Webpagina's © NRC Handelsblad