U kijkt naar de website van NRC Handelsblad gedurende de periode 1995-2001. Bezoek ook de de huidige site.
     
NIEUWS  TEGENSPRAAK  SUPPLEMENT  DOSSIERS  ARCHIEF  ADVERTENTIES   SERVICE

 TECHNOLEASE

 NIEUWS &
ACHTERGRONDEN

 DISCUSSIE &
OPINIE

 KAMERSTUKKEN

De omstreden eenmaligheid van een fiscale constructie
Door onze redacteuren CEES BANNING en TOM-JAN MEEUS
Een werkgroep uit de Tweede Kamer hervat volgende week haar verhoren over technolease. Hadden alle ondernemingen gelijkelijk recht op deze constructie, zoals oud-staatssecretaris Marius van Amelsvoort deze week zei? Waarom wilde Financiën, aldus een intern memo, dan toch 'andere bedrijven buiten de deur houden'? En stond Wim Kok altijd aan de zijlijn? Het handschrift van de toenmalig minister van Financiën op een interne notitie: 'Ik begrijp dat ik hiervan kennis mag nemen'.

DEN HAAG, 23 MEI. De woorden van oud-staatssecretaris Marius van Amelsvoort (Financiën) waren van een onweerlegbare logica. Wat hij in 1993 schreef over het eenmalige karakter van de Philips-technolease ('eens maar nooit weer') heeft geen belang, zei de ex-bewindsman dinsdag tegen een werkgroep uit de Tweede Kamer. Een jaar later mocht immers ook Fokker van de regeling gebruikmaken.

Van bevoordeling van één bedrijf (wat strijdig zou zijn met de Europese regels) was dus geen sprake, stelde Van Amelsvoort. En al helemaal niet van het onjuist inlichten van de Tweede Kamer, die hij na goedkeuring van de Philips-transactie in 1993 meedeelde dat nieuwe gevallen op een gelijke behandeling konden rekenen. Over het al dan niet juist informeren van de Kamer moet de werkgroep, voorgezeten door Frans Wolters (CDA), een oordeel vellen. Aanstaande maandag worden oud-premier Ruud Lubbers en toenmalig minister van Financiën Wim Kok gehoord. Het bewijs van discriminatie van bedrijven werd voor het eerst gesuggereerd nadat brieven van Van Amelsvoort uitlekten uit de periode dat hij in 1993 na eerder verzet akkoord ging met de Philips-technolease. Op 13 juli schreef hij aan Lubbers en minister Koos Andriessen (Economische Zaken) en Kok dat ,,alle betrokkenen'' het erover eens waren dat het inzake de Philips-technolease ,,eens maar nooit weer'' was. De brieven hebben volgens Van Amelsvoort een andere betekenis dan er de laatste tijd aan is gegeven, vertelde hij de werkgroep afgelopen dinsdag. Het 'eens maar nooit weer' sloeg op de langdurige, een half jaar slepende procedure die was gehanteerd alvorens de Philips-technolease goed te keuren; de periode waarin de belastingdienst de constructie driemaal afwees.

Bij het doorvragen werd de werkgroep maandag belemmerd doordat minister Gerrit Zalm (Financiën) weigert de brieven van Van Amelsvoort openbaar te maken; ook Van Amelsvoort zelf bleek daar niet voor te voelen. Feit is dat de toenmalige staatssecretaris 13 juli aan Lubbers en Andriessen schreef dat hij ervan uitging ,,dat de minister van Economische Zaken Rabo zal uitnodigen te verklaren dat zij niet opnieuw met deze constructie of varianten ervan zal komen en dat hij zelf dergelijke voorstellen - ook van anderen dan Rabo - in de toekomst niet zal entameren/steunen''. Over de procedure rept de brief in dit verband niet.

Uit het feit dat Andriessen noch Lubbers reageerde op de brief van Van Amelsvoort leidde de oud-staatssecretaris af dat ,,men dit accepteerde'', zei hij tegen de werkgroep-Wolters. Andriessen vertelde deze week echter dat hij het verzoek ,,onzinnig'' vond: niet waard om op te reageren.

Intussen was niet Andriessen maar Van Amelsvoort het politieke hoofd van de belastingdienst. En daar was de interpretatie van het 'eens maar nooit weer', die Van Amelsvoort nu geeft, destijds onbekend. In het archief van het ministerie bevindt zich een vertrouwelijke brief die op 14 juli 1993 aan de directeur corporate fiscal affairs van Philips, Ad der Kinderen, werd gestuurd. Daarin deelde directeur-generaal der Belastingen Joop van Lunteren mee dat de multinational de technolease alsnog kon inzetten, maar hij voegde eraan toe: ,,Ik vertrouw erop dat Philips voldoende doordrongen is van het bijzondere, eenmalige karakter van het besluit om in te stemmen met de hoofdlijnen van de voorgelegde opzet'' (cursivering red.). Ook in dit verband werd over de procedure met geen woord gerept.

Dat de top van Financiën destijds in de veronderstelling leefde dat er na de Philips-technolease geen tweede zou volgen lag meer voor de hand dan het nu lijkt. Het besluit over Philips werd in het diepste geheim genomen. En ondanks grote spanningen (tussen de betrokken belastinginspecties, de ondernemingen en de bank, tussen Economische Zaken en Financiën in Den Haag, tussen Andriessen en Van Amelsvoort), was er niets uitgelekt.

Aandacht voor het thema ontstond pas nadat minister Andriessen oktober 1993 tegenover de VPRO-radio gewaagde van zijn helpende hand voor 'Eindhoven': ,,Ik heb wel wat gedaan voor Philips, dat is waar''. De makers van het programma Argos zetten vervolgens uiteen waar het om ging - het onderwerp technolease had de openbare agenda bereikt.

Vanaf dat moment zat Financiën echt in de problemen. Bij hun verzet hadden de ambtelijke en politieke top (althans Van Amelsvoort) zich bediend van alle denkbare invalshoeken. De constructie was strijdig met wet en jurisprudentie, was er één. Het verlenen van 'zekerheid vooraf' (een garantie voor de afhandeling van een belastingaanslag, zoals bij de Philips/Rabo-transactie was verleend) was ongewenst in zaken van 'fiscale grensverkenning', luidde een andere. De belangrijkste was evenwel dat technolease leidde tot een aanzienlijke derving van winstbelasting, en bij regelmatig gebruik de grondslag onder de heffing kon weghalen.

Pagina 15: Het ging om groot geld en om grote belangen

De eerste twee argumenten waren verloren gegaan nadat Van Amelsvoort onder pressie van Andriessen en Lubbers had ingestemd met de constructie. Dus toen de staatssecretaris 14 oktober 1993 voor vertrouwelijk overleg naar de Kamer werd geroepen om de fiscale constructie toe te lichten, had hij geen ruimte zich te distantiëren van het beginsel van gelijke behandeling. Hij zegde toe dat nieuwe gevallen van technolease op dezelfde toets als Philips konden rekenen.

Het liet de essentie van de strijd tussen Financiën en Economische Zaken onverlet. Die was dat technolease volgens Financiën duur was (wegens de derving van belastinginkomsten), terwijl EZ meende dat de constructie slechts een verschuiving van belastinginkomsten in de tijd teweegbracht. Wat de Rabobank niet betaalde, zou later alsnog door Philips worden vergoed.

Van belang is dat het huidige kabinet, ook de twee bewindslieden van Financiën, zich de opvatting van Economische Zaken eigen heeft gemaakt. Dat deed het overigens op een moment dat EU-commissaris Van Miert (mededinging) belangstelling voor de Philips-technolease bekendmaakte wegens mogelijke staatssteun. In dat verband was een openlijke bekentenis dat de constructie kostbaar is niet erg handig. De bewindslieden meldden de Kamer dan ook dat berekeningen van verminderde belastinginkomsten wegens technolease niet waren gemaakt.

Maar najaar 1993 werd op Financiën wel nagedacht over verminderde belastinginkomsten wegens technolease. Dat zou later pas goed blijken - onder meer uit een berekening die daarover aan minister Kok werd gestuurd.

Want nadat het principe van de constructie openbaar was geworden, deed een reeks andere ondernemingen een gooi naar de bijzondere belastingfaciliteit. En de vrees bestond dat ook buitenlandse ondernemingen, al dan niet samen met Nederlandse banken, gebruik zouden gaan maken van een technolease, zoals Van Amelsvoort deze week tegen de werkgroep-Wolters zei.

Hij sprak er daarbij zijn verwondering over uit dat dit niet gebeurde. Maar het gebeurde wel - de complicatie was echter dat buiten de Rabobank nagenoeg niemand wist hoe de constructie exact in elkaar stak. Dat gaf de ambtenaren van de belastingdienst lucht. De mededeling dat het technoleasevoorstel van de vragende onderneming in details afweek van de Philips-transactie was genoeg om ondernemingen 'nee' te verkopen. Van Amelsvoort zei daarover december 1993 tegen de Kamer dat het ,,zeer de vraag [was] of nieuwe transacties dezelfde elementen zullen bevatten als die tussen Philips en de Rabobank, want die transactie bevatte zeer veel specifieke aspecten'' - en die waren allemaal geheim.

De situatie werd voor Financiën pas echt hachelijk toen ook de Rabo zelf zich met meer technolease-voorstellen van ondernemingen bij de belastingdienst meldde. Dit gebeurde in het voorjaar 1994 met een voorstel van Nedlloyd; het werd afgewezen. ,,Wij waren kennelijk niet zielig genoeg'', zou Nedlloyd later zeggen.

Intussen had Van Amelsvoort bovendien nieuwe politieke ruimte gecreëerd. In december 1993 formeerde hij een werkgroep die criteria voor technolease moest opstellen. Ook daarmee konden belastinginspecteurs uit de voeten. Een aanvrager kon er altijd op worden gewezen dat in afwachting van de criteria een beslissing nog niet kon worden genomen. Van Amelsvoort zei eind 1993 dat de werkgroep ,,op vrij korte termijn'' klaar zou zijn. Maar driekwart jaar later, 18 augustus 1994, vaardigde het departement nog een missive aan de belastinginspecties uit waarin hij ze oplegde de beoordeling van ,,lopende en nieuwe gevallen'' van technolease op te schorten hangende het advies van de werkgroep. Dat werd overigens ook toen ,,op korte termijn'' verwacht.

Maar in de tussentijd had de dijkbewaking van Financiën haar beste tijd gehad. Het ministerie van Economische Zaken had voorjaar 1994 bij de Rabo geïnformeerd of de bank bereid was het opnieuw in problemen geraakte Fokker met een technolease te helpen, onthulde Rabo-topman Herman Wijffels later. De Rabo ging erop in.

Bij brief van 7 juni 1994 liet de belastingdienst Amsterdam (inspecteur Warner Bruins Slot) het ministerie weten dat de voorgestelde Fokker/Rabo-constructie in strijd was met wet en jurisprudentie. De redenering bevatte ook (weer) de vaststelling dat de voorgelegde deal op punten niet overeenkwam met die van Philips en de Rabo.

Legden ondernemingen die eerder een zelfde afwijzing kregen zich erbij neer, Fokker niet. Het bedrijf ging lobbyen in Den Haag. De Rabo deed mee. En EZ ook. Kamerleden werden geïnformeerd over het voornemen van Van Amelsvoort geen gelijke behandeling toe te passen. Gevoelens van solidariteit met Fokker domineerden in het parlement, zo werd ook de top van Financiën duidelijk.

Op 9 juni schreef de directeur Directe Belastingen, Cyriel Petiet, de gevoelens van Financiën neer in twee notities. De eerste (van 17 pagina's) richtte hij aan een reeks topambtenaren en de staatssecretaris, met een kopie ('cc', copie conform) aan de minister en enkele ambtenaren. Deze notitie werd eerder in samenvatting gepubliceerd door de Algemene Rekenkamer (waaronder de opvatting dat technolease niet 'Brussel-proof' was).

Maar een andere, zeven pagina's tellende notitie - cruciaal voor wie wil weten wat 'eens maar nooit weer' in ambtelijke ogen betekende - haalde de openbare stukken niet; dit stuk werd rechtstreeks aan de minister gestuurd. Op pagina 4 van deze notitie schreef Petiet (onder 'Beleidsmatig'): ,,Ten tweede male toegeven betekent dat voor de toekomst geen rem meer kan worden opgeworpen. Herhaald aankondigen dat Financiën een nadere invulling zal geven aan de criteria zal niet helpen. Wij kunnen ons slechts éénmaal permitteren uit te dragen dat de voorgaande transactie een éénmalige is geweest'' (cursivering red.). Het was kortom zaak nadrukkelijk niet naar een gelijke behandeling te streven - en dus de Europese staatssteunregels te overtreden - want: ,,Dat betekent dat de weg vrij is om ook met andere bedrijven (b.v. Hoogovens, NedCar, Akzo, DSM, Tulip om er enkele te noemen) deze transactie aan te gaan.''

Het was normaal dat deze notities ook op het bureau van de minister belandden. Toen luidde de officiële opvatting van het departement immers nog dat technolease een begrotelijke aangelegenheid was. En in de taakverdeling tussen Van Amelsvoort en Kok, zei de oud-staatssecretaris deze week, was het Van Amelsvoort die de fiscaal-technische zaken voor zijn rekening nam terwijl Kok pas werd ingeseind als er consequenties voor de rijksbegroting waren.

Exact een week na Petiets omvangrijke notities, 16 juni, was de dag gekomen dat de buitenwereld formeel van de opvattingen van Financiën in kennis werd gesteld. Vier vertrouwelijke brieven gingen uit, waarvan twee - aan de belastinginspectie in Amsterdam en de Tweede Kamer - ondertekend door topambtenaar Van Lunteren. De inspectie kreeg een aai over de bol: de Fokker-technolease was terecht afgewezen. En ,,vermoedelijk ten overvloede'' voegde hij eraan toe dat de beslissing over de Philips-technolease een ,,volstrekt eenmalig karakter'' had, zoals destijds ,,neergelegd in de brief aan de N.V. Philips'', waarin ook was gemeld dat ,,indien in de toekomst een dergelijke overeenkomst opnieuw zou worden voorgelegd, inspecteurs de opdracht zouden krijgen geen zekerheid vooraf te geven''. Dit laatste werd niet aan de Kamer geschreven. In die brief beperkte Van Lunteren zich tot fiscaal-technische bezwaren.

Lubbers en Andriessen werden persoonlijk door Van Amelsvoort aangeschreven (hoewel het gebruikelijke 'Amice' ontbrak). Hij somde de vaste argumenten tegen de technolease op (in strijd met wet, 'fiscale grensverkenning', en het 'eens maar nooit weer' dat bij Philips was overeengekomen). Andriessen noemde de brief deze week ,,uiterst onbelangrijk''. ,,Ik kon me niet voorstellen dat hij bedoelde: geen gelijke behandeling'', aldus Andriessen.

De brief bevatte in de derde alinea overigens ook een pregnante waarschuwing voor de gevolgen van de schatkist. Het ging om groot geld, waarschuwde Van Amelsvoort, en om grote belangen. In deze derde alinea stond: ,,Daarnaast ben ik van mening, dat inwilliging een onaanvaardbare precedentwerking tot gevolg zou hebben, die de opbrengst van de vennootschapsbelasting in de komende jaren tot zeer hoge bedragen op het spel zou zetten en in het bijzonder de belastinggrondslag van onze banken meer dan beduidend zou kunnen verminderen. Ik wijs er op dat zulke transacties zich ook met buitenlandse gegadigden zouden kunnen voordoen, in welk geval belastinggelden rechtstreeks naar het buitenland zouden vloeien''.

Nadat de Kamer op 23 juni - weer exact een week later - de bezwaren van Van Amelsvoort unaniem wegwuifde en de technolease voor Fokker afdwong, werd op Financiën nagedacht over de consequenties voor de rijksbegroting. Op 24 juni, the day after, verstuurde topambtenaar Van Lunteren een notitie aan de complete top van het departement, inclusief de staatsscretaris en de minister. Chagrijnig stelde hij vast (onder: '1. Conclusies, a.'): ,,Het is niet langer mogelijk een sale/lease-back tussen de Rabo en Fokker langs dezelfde lijnen als vorig jaar tussen de Rabo en Philips tegen te houden''. Hij vatte daarop samen hoe de vergadering met de Kamer was verlopen (onder: '2. Besloten MO dd 23 juni 94'): ,,De Cie's [commissies Financiën en EZ uit de Kamer] lieten unaniem concluderend de Staatssecretaris weten dat hij met de voorgenomen transactie diende in te stemmen tegen voorwaarden die niet strakker konden zijn dan voor Philips''.

Het venijn zat in de staart. Financiën bleef hameren op de mogelijk grote financiële consequenties. Van Lunteren stelde voor het dreigende gat in de begroting zo snel mogelijk te dichten. Hij had daarvoor een plan - dat met 'gelijke behandeling' overigens weinig uitstaande had. En hij had alvast steun geworven.

Letterlijk schreef hij (onder '3. Verdere precedentwerking?'): ,,Nu twee gevallen geaccepteerd zijn is het risico van precedentwerking toegenomen zeker gezien de stellingname van de beide Cie's (uit de Kamer, red.). Wellicht kan dat beperkt worden door over enige tijd, stel september (niet nu want dat ligt te dichtbij Fokker) strakkere voorwaarden te formuleren en aan de Kamer kenbaar te maken. E.Z. liet mondeling weten dat niet te zullen saboteren. Vermeend zei mij desgevraagd dat te zullen steunen.''

In het handschrift van minister Kok werd op de notitie geschreven: ,,Ik begrijp dat ik hiervan kennis mag nemen. Svp. met spoed intern afgestemd inzicht in mog. consequenties in voorgestelde wijze van verwerking opdat kabinet zich daarover bij begrotingsbespreking een oordeel kan vormen.'' De paraaf van Kok stond erbij.

Voor een volledig beeld moet bedacht worden dat de agenda van Kok in die tijd uitpuilde. Hij was partijleider, fractievoorzitter, onderhandelaar in de formatie en demissionair minister van Financiën. En op 24 juni bevond de formatie zich in een uiterst spannende fase: de eerste poging een paars kabinet te vormen zou twee dagen later (26 juni) stuklopen. (Na een 'tussenfase' waarin informateur Herman Tjeenk Willink andere mogelijke coalities in kaart bracht, werd Kok 6 juli benoemd tot informateur met opnieuw een paarse coalitie als formatieopdracht.)

Nochtans ging intussen het werk op Financiën door. Want formatie of niet, er was haast. Op 1 juli zond de Inspectie Rijksfinanciën (IRF) een 'memo' aan de minister met kopie aan de staatssecretaris waarin werd voorgerekend wat ,,het budgettaire nadeel'' ('nadeel' was onderstreept) van technolease ,,tot en met 1999'' bedroeg. Er volgde een reeks cijfers: 1995 184 miljoen, 1996 138 miljoen, 1997 103 miljoen, 1998 78 miljoen, 1999 58 miljoen (de jaartallen waren onderstreept). Het telde op tot 561 miljoen gulden - een geprognosticeerde tegenvaller dus over vijf jaar.

Er stond onder: ,,Deze tegenvaller is in het beeld van de belastingraming verwerkt. [...] Zonder nadere besluitvorming loopt deze post mee in het totaalbeeld. Dit lijkt, mede gezien de dreigende olievlekwerking, niet wenselijk''. Er volgden voorstellen ter ,,dekking'' van de tegenvaller. EZ had nog 100 miljoen ,,voor vermogensversterking van bedrijven'' liggen en ,,de resterende reeks zou bij de budgetdiscipline kunnen worden betrokken''. En alweer - het is blijkbaar de gewoonte op Financiën - was de laatste alinea (onder '3.') gereserveerd voor de uitsmijter: ,,Indien het niet mogelijk zal blijken de fiscale sale-lease-back-constructie met betrekking tot immateriële activa de pas af te snijden (dus andere ondernemingen buiten de deur te houden), moet met aanzienlijke extra tegenvallers rekening worden gehouden. Dan lijkt een compenserende maatregel in de fiscale sfeer onontkoombaar'' (cursivering red.).

Onbekend is hoe de minister van Financiën op dit memo reageerde; hij kon het volgens de RVD niet toelichten. Wel stuurde de staatssecretaris nog een notitie aan het kabinet (met handgeschreven daarop: 'uitreik in MR dd zaterdag 17 juli 1994') waarin de derving van belastinginkomsten wegens de Fokker-technolease werd berekend op 735 miljoen gulden over tien jaar. En vier dagen na het aantreden van zijn kabinet, op 26 augustus 1994, maakte de nieuwe staatssecretaris van Financiën, Vermeend, bekend dat de mogelijkheden voor technolease werden beperkt. Sindsdien is geen geval (van zekerheid vooraf) van technolease meer bekend geworden.

De kwestie zou in zijn stilte zijn gestorven als de Algemene Rekenkamer eind vorig jaar geen rapport over het onderwerp zou hebben gepubliceerd, gevolgd door publiciteit begin dit jaar. De Tweede Kamer stelde een nieuwe reeks vragen, de antwoorden kwamen op 12 maart jongstleden.

De inzichten en opvattingen van ambtelijk en politiek Financiën uit de vorige kabinetsperiode bleken er niet meer in terug te vinden. Het kabinet-Kok, in casu de bewindslieden Zalm en Vermeend (Financiën) en minister Wijers (EZ), meldde de Kamer onder meer: Over de kosten: dat bij technolease alleen sprake was van ,,een belastingverschuiving''. Over het ,,toekomstige uiteindelijke effect'' voor de belastinginkomsten konden geen ,,verantwoorde uitspraken'' worden gedaan wegens de ,,onzekere (toekomstige) factoren''. Een ,,berekening'' daarover was dan ook ,,niet gemaakt''. Over de minister van Financiën van het vorige kabinet: dat hij over een individuele technolease ,,geen beslissing heeft genomen''. Hij gaf slechts ,,als zijn mening te kennen dat een correcte toepassing van de wet en van de regels van de belastingdienst vereist was, zonder aanziens van de betrokken onderneming''. Over ,,de gang van zaken'' bij de Philips- en Fokker-transacties werd hij ,,op de hoogte gehouden''. Over de toepassing van gelijke behandeling: dat Financiën de Kamer eerder meldde dat ondernemingen die een technolease aangaan ,,door de Belastingdienst fiscaal op dezelfde wijze [worden] behandeld als Philips/Rabo terzake van hun technolease-transactie''.

Na deze antwoorden werden op 15 maart de brieven van Van Amelsvoort over het 'eens maar nooit weer' in deze krant gepubliceerd. Zij bleken niet aan de Kamer te zijn gestuurd. Minister Zalm, die ze irrelevant vond, verzond ze op verzoek van het parlement alsnog. Op 15 mei schreef hij de Kamer dat het 'eens maar nooit weer' ,,niet [kan] slaan op de figuur van technolease als zodanig. De verklaring moet gezocht worden in zijn [Van Amelsvoorts] oordeel dat sprake zou zijn geweest van 'fiscale grensverkenning''.

Wegens de discrepantie tussen Van Amelsvoorts brieven en zijn openbare uitlatingen formeerde de Kamer de werkgroep-Wolters. Op 20 mei verklaarden de oud-bewindslieden Andriessen en Van Amelsvoort tegen de werkgroep dat inzake technolease nooit bedrijven zijn gediscrimineerd en nooit is besloten dat de technolease voor Philips eenmalig zou zijn. Andriessen zei: ,,Ik moet u zeggen dat mijn hersens niet staan naar: dat doen wij nu een keertje, maar dat doen wij dan nooit meer. Zo staan bij de overheid niemands hersens''. En Van Amelsvoort, gevraagd naar de betekenis van het 'eens maar nooit weer': ,,Het was zo'n langdurig proces, zo belastend voor degenen die ermee te maken hadden, dat ik toen heb gezegd: dat doen wij niet meer.''

NRC Handelsblad, 23 mei 1997

NRC Webpagina's
mei 1997

    Bovenkant pagina

NRC Webpagina's © NRC Handelsblad